meer berichten uit 2014

Krachtens artikel 71 van de Grondwet kunnen wij niet vervolgd worden voor wat hier in dit huis gezegd wordt – en die zogeheten politieke immuniteit is een groot parlementair goed. Maar dat kent als keerzijde dat wanneer er flagrante nonsens of discriminatoire uitlatingen worden gedaan, deze wel weersproken moeten worden.

Welnu: wie beweert dat een hokje in de immense grote ondergrondse kofferstad van Schiphol (ik ben er geweest en ik heb dat bidhokje ook gezien) een terroristisch gevaar vormt, die ziet spoken, echt spoken. De een leest de Donald Duck in z’n pauze, de ander rookt een sigaretje en een derde gaat bidden. Dat mag gelukkig in Nederland en dat moet altijd zo blijven.

En ja, natuurlijk moeten we verrekt scherp controleren wie er in beveiligde zones komen, maar dat doen we, sinds de Vrijheid van Godsdienst in Thorbecke ’s grondwet van 1848 werd verankerd, niet door mensen om hun godsdienst weg te zetten, maar op de inhoud. Door middel van bijvoorbeeld achtergrondonderzoeken, toegangsmaatregelen en steekproeven. Met opruiend geschreeuw over de godsdienst van mensen is werkelijk de veiligheid van geen enkele passagier gediend.

Lees meer

Het voortouw ligt terecht bij de collega’s van Buitenlandse Zaken en Veiligheid & Justitie en de staatssecretaris houdt ons geregeld schriftelijk op de hoogte. Niettemin wil ik aan de staatssecretaris vragen in hoeverre medewerkers van haar ministerie betrokken zijn bij de lopende onderzoeken, van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid, of anderszins? En kan ik de garantie krijgen dat de staatssecretaris alle aanwezige expertise ter beschikking stelt wanneer daar om wordt verzocht? Op 2 februari 2015 wordt in het Canadese Montréal een speciale veiligheidsconferentie van de internationale organisatie voor de burgerluchtvaart (ICAO) georganiseerd. Wie worden er vanuit Nederland afgevaardigd? Gaat de staatssecretaris zelf of een ander lid van het kabinet? En hoe worden wij geïnformeerd over de Nederlandse inzet? Ik hoor het graag.

Dan met een onvermijdelijk abrupte overgang naar de onderwerpen van dit algemeen overleg: Vóór 1 november jl. zou het Luchthavenbesluit voor de uitbreiding van Lelystad Airport door de staatssecretaris worden vastgesteld, zo verzekerde zij ons meermaals, nadat al vóór afgelopen zomer de politieke besluitvorming afgerond was. Op 21 oktober ontvingen wij een briefje met daarin het nieuws dat het vaststellen van het luchthavenbesluit vertraging oploopt. Niet desastreus voor de ontwikkeling van het vliegveld, wel buitengewoon vervelend voor de exploitant die erop zit te wachten. De reden? Er is een wettelijk niet verplicht advies gevraagd aan de Commissie MER, die vervolgens adviseerde om de overlast op vliegroutes die nooit gebruikt gaan worden nader te onderzoeken. Resultaat: 5 maanden vertraging.

MdV, dit is wat mijn fractie betreft eens maar nooit meer. Als ik een Citroën wil kopen ga ik me toch ook niet eerst 5 maanden lang verdiepen in de mogelijkheden van een Renault? Met dit soort vermeende bestuurlijke degelijkheid kunnen we de crisis- en herstelwet wel weggooien. Hoe kijkt de staatssecretaris hier op terug, zo vraag ik haar? Is zij het met mijn fractie eens dat besluiten op een gegeven moment simpelweg moeten worden genomen én uitgevoerd?

De aangevulde MER is enige weken geleden goedgekeurd en kan nu naar de Raad van State. Kan de staatssecretaris mij garanderen dat wij niet voor nog meer verrassingen komen te staan en dat het Luchthavenbesluit nu zonder getreuzel wordt vastgesteld?

Er is gelukkig ook positief nieuws te melden. Zo heb ik meerdere malen signalen ontvangen uit de recreatieve luchtvaartsector over knelpunten in de regelgeving bij ondermeer het uitgeven van recreatieve brevetten door de brancheorganisatie, het zoeken van duurzame toekomstige locaties voor de pleziervlucht en het verlenen van toestemming aan buitenlandse historische vliegtuigen om in Nederland bij vliegshows op te kunnen treden. De geldende regelgeving sluit hier niet goed aan bij de concrete wensen van de sector en ik heb de staatssecretaris dan ook al meerdere malen verzocht om constructief met betrokkenen te gaan kijken wat er mogelijk is binnen bestaande regelgeving en om zo nodig de regelgeving te wijzigen. Dat lijkt, zo horen wij vanuit de sector, nu ook daadwerkelijk te gebeuren. Een benadering die onze volle steun en vervolgens voortzetting verdient. Wij worden graag op de hoogte gehouden. Ik zeg dat ook maar even tegen de publieke tribune, altoos tevens redelijk bevolkt met belanghebbenden. Is er gekkigheid of aperte onredelijkheid, meld het ons als parlementariërs. Heus, we luisteren beter dan u soms denkt.

Per 1 januari 2015 worden de bestaande overlegorganen Commissie Regionaal Overleg Schiphol (CROS) en de Alderstafel Schiphol opgeheven en ondergebracht in de nieuwe Omgevingsraad Schiphol (ORS). Daarvoor is een ouderwets bureaucratisch verkiezingscircus opgetuigd; ik heb eens op hun website gekeken, en het is werkelijk fascinerend hoe dat gebeurt. De mening van de VVD over dergelijke stroperige overlegorganen is genoegzaam bekend: advies en overleg is prima, maar de besluiten worden in Den Haag genomen. Dit is en blijft de staatssecretaris toch met mij eens? Een situatie dat de facto het circus-Alders de beslissingen op luchtvaartgebied neemt, wil de VVD nooit meer terugzien.

Hoeveel mensen gaan er nu uiteindelijk zitting nemen in die Omgevingsraad? En hoe wordt bewerkstelligd dat de raad met objectief te rechtvaardigen adviezen komt, zodat niet diegene met de sterkste lobby de minste vliegtuigen over het huis krijgt?

Ook, en ik rond af, is nog altijd niet bekend wie de opvolger van oud PvdA-minister Hans Alders wordt als voorzitter van het huidige (en momenteel kwartiermaker van het nieuwe) luchtvaartgremium. Wat is de stand van zaken? Wordt ook aan een voorman of voorvrouw gedacht met een andere of, wellicht nog beter, geen partijkaart? Ook zouden bij een samenvoeging van twee organen tot één (financieel) voordeel moeten worden behaald, uit de stukken blijkt daar echter nog niets van. Waarom niet eigenlijk? Graag een heldere reactie op dit punt.

Lees meer

Moest er ruimte komen voor reclame? En onder welke criteria konden nieuwe omroepen worden toegelaten op het nieuwe tweede net? De drie VVD-ministers vochten als leeuwen voor hun standpunt om de omroep open te breken, maar ze kwamen niet door het confessionele blok van KVP, ARP en CHU heen.

Het volgende kabinet stond reclame beperkt toe, maar besloot verder de deur potdicht te houden. Het kabinet erop met louter confessionelen bestendigde in 1967 de lijn dat alleen omroepen uitzendingen mochten verzorgen – en zo werd het dan uiteindelijk in 1969 ook geregeld.

De VVD was ook in 1965 al tegenstander van deze “omroeppacificatie” die, met wat scherpe randjes eraf geveild, tot op de dag van vandaag voortduurt – vijftig jaar lang dus …

U kunt zich ongetwijfeld voorstellen dat mijn fractie dan ook buitengewoon verheugd is dat staatssecretaris Dekker, in 1965 overigens zelf nog min tien jaar oud, in zijn brief over de toekomst van de publieke omroep aankondigt om het jarenlang vanzelfsprekende monopolie van de omroepen te doorbreken. Een historische stap – ik kom er straks nader op terug.

Een broodnodige stap ook. Want het medialandschap verandert ingrijpend en de inkrimping van het budget voor de publieke omroep met 250 miljoen maakt keuzen noodzakelijk. Reden om de Raad voor Cultuur te vragen een advies uit te brengen om de publieke omroep toekomstbestendig te maken. “De tijd staat open”, het rapport dat de Raad voor Cultuur dit voorjaar afleverde is er glashelder over: belangrijke veranderingen zijn nodig om de publieke omroep maatschappelijk relevant, onderscheidend en innovatief te houden. Want laat ik dat meteen en duidelijk zeggen: de VVD is niet tegen de publieke omroep. Maar dan moet het wel een publieke omroep zijn die belangrijke waarden hooghoudt, kwaliteit levert, verantwoording aflegt en vernieuwing stimuleert. Te lang hebben omroepbestuurders zich arrogant opgesteld, omdat het geld uit Den Haag toch wel kwam, wat ze er ook van bakten. Die tijd is straks definitief voorbij – en dat is maar goed ook.

Het is veelzeggend dat de omroepen afgelopen vrijdag nog aan het vergaderen waren over deze kabinetsbrief en er niet uitkwamen. Terwijl ze vinden dat ze in hun bestaansrecht bedreigd worden, vergaderen ze of ze met een speer of kanon zullen terugslaan, maar zelfs daar komen ze niet uit. Nu kregen we de oude brief nog een keer. ’n Tikje meelijwekkend allemaal.

De veranderingen in de mediawereld volgen elkaar momenteel in hoog tempo op. Waar enkele jaren geleden televisie kijken nog gewoon bestond uit het aanschouwen van programma’s die in de in Hilversum bedachte volgorde op het scherm verschenen, is het tegenwoordig heel normaal om via de website of de App van de NPO je eigen televisieavond samen te stellen. Jongeren kijken al bijna een derde van de tijd op deze manier televisie. Ook initiatieven als Netflix en NLZiet, waarbij tegen een vast tarief onbeperkt films en series kunnen worden gekeken, groeien razendsnel. In dit veranderende landschap heeft de publieke omroep moeite om bij te blijven, jongeren te trekken en onderscheidend te zijn.

De VVD-fractie steunt dan ook de voorstellen van de staatssecretaris om maximaal de helft van de programma’s buiten de omroepen te laten maken. Een vorm van concurrentie die, samen met het schrappen van de uitzendgaranties, de prijs zo concurrerend mogelijk houdt, innovatie stimuleert en de kwaliteit van programma’s weer voorop stelt in plaats van de zorg of iedere omroep wel voldoende aan zijn trekken komt. Of een programma van de VARA of van de ANWB of het NIOD of de Nederlandse vereniging van Keurslagers komt maakt dan niet langer uit, het gaat om de inhoud van het programma. Driedubbel winst voor de tv-kijker dus: prijs, kwaliteit, innovatie.

Dat lukt alleen als er per genre zoals voorgesteld beslissers komen, ter vervanging van de bestaande netcoördinatoren en de bureaucratische rompslomp van nu daaromheen, die de programmavoorstellen inhoudelijk en financieel beoordelen en een evenwichtig aanbod samenstellen. Dit biedt veel kansen, maar ook risico’s, bijvoorbeeld dat bepaalde omroepen voorgetrokken worden. Het is dus buitengewoon belangrijk om heldere beoordelingscriteria per genre te hanteren en om de beslissers zorgvuldig te selecteren. En noem hen wat ze zijn: hoofdredacteuren. Gelauwerde journalisten met een goede staat van dienst. Geen omhooggevallen semi-bestuurders dus. Hun functie is in de nieuwe opzet namelijk cruciaal.

Zij zullen, net zoals de staatssecretaris in zijn brief doet, veel aandacht aan het onderscheidende karakter van de publieke omroep moeten besteden. Terecht, wat de VVD-fractie betreft.

Publieke programma’s moeten iets toevoegen aan de programmering zoals die door de markt kan worden verzorgd, geen strijd op kijkcijfers met diezelfde markt leveren. Van het wegkopen van programma’s die al commercieel worden uitgezonden, wordt geen kijker beter, sterker nog: die kijker draait er als belastingbetaler voor op. De NOS die volgens krantenberichten een veelvoud bood voor de eredivisie-samenvattingen van wat de commerciële concurrentie kan opbrengen of de VARA die de Graham Norton Show wegkaapte van een commerciële zender die het al uitzond – rare strapatsen zijn dat.

De nu wettelijk wel erg brede taakopdracht wordt beperkt tot het aanbieden van informatieve, culturele en educatieve programma’s. En nee, het is helemaal niet de bedoeling dat er voortaan alleen nog maar ballet en Buitenhof op de publieke zenders te zien is, maar amusement om het amusement, soms overigens heerlijke programma’s, wordt al in voldoende mate aangeboden door commerciële partijen. Belastinggeld is schaars en hier ligt geen taak voor de publieke omroep. De staatssecretaris noemde zelf al programma’s als “De Slechtste Chauffeur van Nederland” en “Animal Crackers” als voorbeeld van programma’s die de nieuwe toets niet zouden kunnen doorstaan. Wat een onzin overigens, die teerhartige Hilversumse gekwetstheid omdat de staatssecretaris het bestaan had een paar programma’s als voorbeeld te noemen. Als hij concrete voorstellen zou hebben gedaan om bepaalde programma’s te verbieden, ja, dan was boosheid op z’n plaats geweest – Nederland is de vroegere Sowjet-Unie niet en politici gaan niet over de inhoud van programma’s. Maar we mogen er wel een mening over hebben en die geven, wat zullen we nou beleven? We mogen als politici over alles een mening hebben en die in dit huis zelfs zonder rechtsgevolgen ventileren – maar niet iets van een programma en dan ook nog eens als voorbeeld van wat je meer algemeen bedoelt mogen zeggen? Dat is je reinste flauwekul en het zoveelste bewijs van overgevoeligheid en lange Hilversumse tenen.

Over die eredivisierechten nog even het volgende: het kan niet waar zijn dat met belastinggeld deals worden gesloten, waar niemand wat van af weet. De Telegraaf meldde op 20 maart j.l. dat Fox nota bene juist in het contract met de NOS extra commerciële mogelijkheden kreeg – er zouden onderliggende afspraken bij die deal zijn. En ik wil als Kamerlid in de openbaarheid hebben of dat het geval is of niet.

Topman Van der Hoeven van Ahold is veroordeeld wegens malversaties omdat er side-letters bleken te zijn. Als hier met belastinggeld in het klein iets dergelijks aan de hand is, waar niemand iets van weet, is toch wel het minste dat we moeten zien hoe de deal in elkaar steekt – en niet vertrouwelijk, zonder dat ik er iets mee kan, maar in het volle licht van de openbare controle, ook door de pers. En had de NPO op het moment van ondertekenen door de NOS inzicht in het contract? En zo nee, is dat dan alleen al niet reden te over om directie en journalistieke leiding bij de NOS van elkaar te scheiden, temeer omdat dat dat ook de strekking is van het RvC-rapport waar het om hoofdredacteuren gaat?

Hoe dan ook: ik wil alsnog dat de staatssecretaris die stukken vrij geeft, desnoods via een oordeel van het Commissariaat, dat wel inzage heeft en ons via hem kan meegeven wat het van de getroffen regelingen vindt. Ik vind het onbegrijpelijk dat de collega’s dit tot nu toe zo lauwtjes hebben laten passeren – en ík ben in ieder geval niet van plan om over een jaar of zes voor een parlementaire enquêtecommissie te moeten verschijnen waarom ik zo gemakkelijk 70 à 75 miljoen belastinggeld ongecontroleerd heb laten uitgeven.

Ik wil hier klip en klaar van de staatssecretaris de toezegging dat de stukken alsnog openbaar worden, al dan niet via de Commissariaat voor de Media-route. En uiteraard zo snel mogelijk wetgeving die deze geheime onzindeals met geld van de belastingbetaler onmogelijk maakt.

En dit probleem is breder en algemener dan alleen de eredivisie. RTL had zeer serieuze belangstelling voor het populaire programma “Heel Holland Bakt” waar een miljoenenpubliek naar kijkt. Ik weet uit betrouwbare bron dat de publieke omroep Max een knock-out-bod heeft uitgebracht dat twee keer zo hoog lag als hetgeen in de markt gebruikelijk is en bovendien een licentie aanging voor drie jaar i.p.v. het gebruikelijke jaar – hetgeen een geweldig risico is, wanneer een programma niet aanslaat en je toch de drie volle jaren betalen moet. Op zo’n manier wordt eerlijke concurrentie met belastinggeld geweld aangedaan. Is de staatssecretaris het met mij eens dat we dit niet moeten willen?

Over belastinggeld gesproken, de inkrimping van het budget van de publieke omroep heeft zijn weerslag op programma’s. Hoe beoordeelt de staatssecretaris de wijze waarop de bezuinigingen zijn verdeeld over de verschillende programma-categorieën; komen hier de prioriteiten goed uit naar voren? En wat is de reactie van de staatssecretaris op het rapport van de werkgroep een Andere Publieke Omroep, zoals dat naar de woordvoerders is gestuurd?

Graag hoor ik ook van de staatssecretaris wanneer hij verwacht de voorstellen uit zijn brief in de vorm van wetgeving bij de Kamer te bezorgen.

MdV, dan nog een aantal andere onderwerpen.

De regionale omroepen om te beginnen. De VVD hecht bijzonder aan de zelfstandige positie en de dicht bij de burger staande programmering van de 13 regionale omroepen die ons land rijk is, maar is het met de staatssecretaris eens dat het niet nodig is om ook alle overhead in dertienvoud, en met vaak zeer substantiële salarissen, te laten voortbestaan. Er moet daarom op het gebied van financiën, administratie en huisvesting veel beter samengewerkt worden. Graag hoor ik ook van de staatssecretaris hoe het staat met de vorming van streekomroepen, waarin lokale en regionale omroepen in bepaalde streken fuseren om zo de kijker en luisteraar nog beter te bedienen. Wanneer kunnen we hier de eerste resultaten van zien?

Om een lokale omroep te beginnen moet momenteel zowel bij het commissariaat voor de Media (voor de inhoudelijke toestemming) als bij het Agentschap Telecom (voor de frequentieruimte) een uitzendvergunning worden aangevraagd. De inhoudelijke toets lijkt, door de vele honderden lokale omroepen en de beperkte bezetting bij het commissariaat, een wassen neus. Ik krijg regelmatig voorbeelden aangereikt van lokale omroepen die vrijwel alleen populaire muziek draaien, terwijl ze in stand worden gehouden om lokaal relevante programma’s te maken. Zou het niet een taak zijn voor de gemeente om de taakinvulling van de plaatselijke omroep te controleren? Het commissariaat kan zich dan meer op hoofdtaken richten. Dit sluit beter aan bij de bestaande praktijk en vermindert onnodige papierschuiverij. En waarom moet een lokale omroep eigenlijk een vergunning hebben als-ie geen financiële steun hoeft? Als er geen luisteraars en inkomsten zijn, stopt het vanzelf toch weer? En als er een markt voor is, met luisteraars en dus adverteerders, dan is dat toch prima? En als er simpelweg geen plek is omdat de FM-band vol is, waarom dan niet loten ipv toewijzen aan de hand van criteria? Laten we toch met die rompslomp stoppen – zeker nu je ook via Internet commercieel iets lokaals kunt beginnen zonder dat je daar iemand met een vergunningenboekje bij nodig hebt.

De VVD steunt de experimenteerruimte die momenteel wordt gegeven aan regionale omroepen om samen te werken met andere regionale media; zo werkt Omroep Brabant samen met BN De Stem voor het regionale nieuws. Dit kan een verbetering betekenen voor de regionale nieuwsvoorziening, al moet het er uiteraard niet toe leiden dat met belastinggeld via de regionale omroepen ook regionale kranten worden gesteund. Hoe beoordeelt de staatssecretaris de lopende projecten op dit gebied? En wanneer worden de voor- en nadelen geëvalueerd?

Enkele maanden geleden werden we opgeschrikt door berichten dat het stimuleringsfonds voor de journalistiek allerlei projecten heeft gesubsidieerd die eigenlijk niet geschikt waren, louter en alleen om de subsidie op te maken. “We kregen 8 miljoen euro en dat moest ook worden uitgegeven”, zo liet directeur Rick van Dijk van het fonds in NRC Handelsblad optekenen. Dat is uiteraard geen acceptabele wijze van omgaan met belastinggeld. Heeft de staatssecretaris inmiddels ingegrepen? Is het bijvoorbeeld niet mogelijk om onder voorwaarden overgebleven subsidie mee te nemen naar een volgend jaar in plaats van het zo over te balk te smijten omdat het nu eenmaal op moet? MdV, we hebben het vandaag over de kwaliteit van de publieke omroep en ook over publieke verantwoording. Ook in de brief van de staatssecretaris wordt vaak gerept van de hoge kwaliteit die de publieke omroep bieden moet, vooral ook in de nieuwsvoorziening. Tevens wordt vastgesteld dat de publieke verantwoording thans sterk te wensen overlaat en dat deze verbetering behoeft. Hoe denkt de Staatssecretaris in dat verband over het zogeheten recht op antwoord zoals dat bij de publieke omroep in Vlaanderen vormgegeven is? Ik heb het er hier niet over dat de eerste de beste querulant die over details zeurt z’n zin moet krijgen, maar over personen of organisaties die aantoonbaar journalistiek onheus behandeld zijn, bijvoorbeeld omdat wederhoor volledig achterwege gebleven is. Is een wettelijk geformuleerd recht op antwoord, nogmaals, zoals dat in Vlaanderen bestaat en daar een zekere preventieve werking heeft, iets waar de staatssecretaris wat voor zou voelen – in de context van zijn opmerkingen over kwaliteit en de matige staat van de huidige publieke verantwoording? En is, als hij deze gedachte in principe kan omarmen, het dan niet ook wijs datzelfde recht ook bij de commerciële omroep te introduceren?

Een aantal collega’s zal ongetwijfeld suggesties doen en vragen stellen over Market Inpact Assessment dan wel Public Value Test, afhankelijk of men de Europese dan wel BBC-term gebruikt, de Duitsers kennen overigens de ‘Drei Stufen Test’: past het plan in de taak van de publieke omroep, draagt het bij aan pluralisme in de meningsvorming en zijn de kosten redelijk : ik sluit me op voorhand i.v.m. de tijd aan bij de strekking van een aantal vragen van de collegae in deze commissie (ik weet dat ze gaan komen), maar doe wel alvast de dringende suggestie om gewoon vanaf nu consequent te spreken over een ‘Markttoets’ – we hebben al genoeg idiote Engelse termen in ons idioom.

In verband met de spreektijd zal ik niet uitputtend die onderdelen uit de brief noemen waarmee wij het eens zijn. Ik maak terzake evenwel nadrukkelijk één uitzondering. Namelijk over de voorgenomen oprichting van een privaatrechtelijke entiteit om de rechten van omroepprogramma’s beter te verkopen en de voordelen daarvan aan de publieke omroep als geheel te laten toekomen. Zeer verstandig, snel uitvoeren.

MdV, ik rond af.

Hoewel wij graag op sommige onderdelen graag vergaander keuzen en meer snelheid hadden gezien, beschouwt de VVD de plannen van de staatssecretaris als een echte breuk met het verleden van verzuilde, naar binnen gerichte en verwende omroepen. De brief bevat goede voornemens, ze komen wel vijftig jaar te laat, dus snel wetgeving graag.

Lees meer

Geachte Voorzitter, geachte collegae, geachte aanwezigen op de publieke tribune,

we zijn hier in de Oude Zaal van de Tweede Kamer bijeen voor de presentatie van het eindrapport van de parlementaire onderzoekscommissie ICT-projecten bij de overheid, de zaal waar ik dáár op de perstribune zat als 22-jarige politiek verslaggever voor de universitaire weekbladen.

37 jaar geleden was dat – en vandaag mag ik dan het rapport van onze onderzoekscommissie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer overhandigen.

Maar dat doe ik niet dan nadat ik allereerst mijn dank aan mijn collega-commissieleden uitspreek. Dames eerst: Hanke Bruins Slot van het CDA en Manon Fokke van de PvdA. Vervolgens de Paulen: Paul van Meenen van D66 en Paul Ulenbelt van de SP, tevens ondervoorzitter.

Wij hebben hard gewerkt, veel geleerd, veel gelachen en zeer eensgezind samengewerkt – maar dat was natuurlijk nooit zo soepel verlopen als de commissie niet was ondersteund door een kwalitatief zeer hoogwaardige onderzoeksstaf, onder leiding van griffier Eva Lemaier. Dankzij haar, maar ook de onderzoekscoördinatoren Ellen Naborn en Melek Öncü en de onderzoekers Ira van Keulen, Catharina Koops en Gerard van Roon werden wij scherp gehouden, gevoed en indien nodig aangespoord. Wij zijn hen als commissie veel dank verschuldigd. Ik sla dan in verband met de tijd nog allerlei mensen over, die ons hier in huis ook enorm geholpen hebben.

Mevrouw de Voorzitter,

dat de rijksoverheid een belangrijk deel van haar ICT-projecten niet op orde heeft, waardoor belastinggeld wordt verspild, is een feit. Onze commissie heeft dat aan de hand van een aantal onderzochte projecten vastgesteld. Daarbij zijn we vooral op zoek geweest naar een rode draad en patronen van fouten. En dat deden we met de bedoeling om oplossingen aan te dragen. Oplossingen die herhaling van steeds dezelfde fouten moeten voorkomen. Want het gaat hier om écht geld dat wordt verspild; het is geen spelletje Monopoly. Geld dat ook naar de zorg, defensie of noem maar op had kunnen gaan.

Die rode draad hebben we gevonden: hij staat niet alleen op de kaft van ons rapport maar blijkt hoofdstuk na hoofdstuk: bij té veel ICT-projecten van de overheid is het een onoverzichtelijke boel zonder scherp uitgangspunt en zonder goede beheersing en aansturing.

En helaas geldt dat vaak op álle niveaus, bij álle betrokken partijen en in álle stadia van de projecten. Onze conclusies en onze aanbevelingen moet u echt zelf maar lezen. Deze staan op pagina 9 tot en met 22; bij elkaar slechts veertien bladzijden, zo kort en zo helder mogelijk geformuleerd.

Omdat ik het niet laten kan noem ik u toch drie punten:

  1. De rijksoverheid heeft haar ICT-projecten onvoldoende onder controle. Om orde in de chaos te brengen, moet het Rijk een tijdelijke, onafhankelijke ICT-autoriteit oprichten: het Bureau ICT-toetsing, afgekort tot BIT. Het BIT zal dienen te opereren onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid van de minister-president en wordt geplaatst onder het ministerie van Algemene Zaken. Het BIT zal ICT-projecten boven de 5 miljoen euro toetsen aan de hand van een tiental door de commissie geformuleerde “boerenverstandregels”. Zonder goedkeuring van het BIT vinden projecten geen doorgang. Geen nieuw bureaucratisch orgaan – het BIT zal juist een kleine, efficiënte en slagvaardige organisatie moeten zijn.
  2. De rijksoverheid heeft onvoldoende inzicht in de kosten en baten van haar ICT. Het is onacceptabel dat er géén overzicht is van wat de rijksoverheid uitgeeft aan ICT. Het jaarlijkse totaaloverzicht van de ICT-kosten bij de rijksoverheid, inclusief personeels-, beheer- en onderhoudskosten moet daarom in ere worden hersteld, inclusief een vergelijkende analyse. En publiceer dit overzicht op het verbeterde ICT-dashboard, de website van de overheid waarmee met de buitenwereld over kosten en duur van ICT-projecten wordt gecommuniceerd, met als doel de verantwoording van publiek geld. Die site vormt nu een bijna lachwekkend hoera-verhaal, lachwekkend als het niet zo triest zou zijn.
  3. Er gaat veel mis bij het aanbesteden van ICT-projecten. Het heeft ons verbaasd (en ons rapport ging een paar dagen voor het bekend worden van de Ordina-kwestie naar de drukker) dat de Tweede Kamer hier niet veel eerder aandacht aan heeft besteed. De relatie tussen de overheid en haar leveranciers is onvolwassen en bevat perverse prikkels. We doen op dit vlak vijf concrete aanbevelingen.

Met de keuze voor slechts deze drie punten doe ik veel van onze andere conclusies en aanbevelingen geen recht – lees daarom het rapport, over het gebrek aan lerend vermogen bij het Rijk, het onprofessionele contractmanagement, de matige rol van de Tweede Kamer – en ga zo maar door.

Onze commissie wil er geen misverstand over laten ontstaan: als maar een paar aanbevelingen worden uitgevoerd en de rest niet, krijgen we een herhaling van zetten en komt er wéér geen structurele oplossing voor de ICT-problemen. Dan blijft de rijksoverheid op dit vlak aanmodderen en belastinggeld verspillen. Dat zou een gemiste kans zijn – niet de eerste op dit terrein.

Aan het eind van hoofdstuk 5 staat: “Verbeteringen van de beheersing van ICT-projecten beginnen bij het besef en de erkenning dat er daadwerkelijk iets is misgegaan of misgaat”, einde citaat.

Benoem wat fout gaat en draai er niet omheen. Dat op het ICT-dashboard van het Rijk alles nog op groen stond over de jongste ICT-misser toen deze openbaar werd gemaakt, is even potsierlijk, veelzeggend als triest. Deze casus betrof een project van de Sociale Verzekeringsbank, maar dat is toevallig de meest recente casus vóór ons rapport naar de drukker ging; die groene status geldt overigens voor álle projecten op dat dashboard. Maar de SVB-kwestie is alweer oud nieuws en inmiddels opgevolgd door de Ordina-zaak. Wat is de volgende? Er moet een structurele rem op het uit de hand lopen van ICT-projecten komen, zoveel is wel duidelijk.

Oplossingen begínnen ermee een probleem niet te maskeren, maar het scherp en duidelijk te benoemen. Anders krijg je het nooit weg. We hebben er daarom bewust voor gekozen zo duidelijk mogelijk op te schrijven wat we hebben aangetroffen tijdens ons onderzoek. Ook technische termen zijn zo helder mogelijk weergegeven. Wij vinden dat ICT bij de overheid van íedereen is en dat je er dus niet in ondoordringbaar beleidsperzisch of techneutenjargon over moet praten of schrijven. Niet alleen specialisten moeten zich immers over ICT bij de overheid buigen.

Om die reden zien we ook graag dat ons rapport straks niet alleen door de ICT-woordvoerders in de Kamer wordt behandeld. ICT zit namelijk niet ergens in een hoekje, maar ICT is overal en dat moet iedereen zich realiseren, bij elk wetsvoorstel en elke beleidsbrief. Want ook de Tweede Kamer zelf is ernstig in gebreke gebleven bij de controle op uit de hand gelopen ICT-projecten.

Een enkel woord over het instrument dat een commissie als de onze is, waar we vandaan komen en wat dat betekent. Van 2007 tot en met 2009 heeft de Kamer eens goed in de spiegel gekeken naar haar eigen functioneren, onder meer naar haar incidentenpolitiek – met een duur woord heette die blik in de spiegel de ’parlementaire zelfreflectie’. Die leidde tot een eindrapport in 2009 met als titel “Vertrouwen en zelfvertrouwen”.

Eén van de hoofdconclusies daarvan was dat de Kamer af en toe beter moest nadenken over haar onderzoeks- en controletaak. En één van de instrumenten daartoe werd de jaarlijkse Toekomst- en Onderzoeksagenda, die uitmondde in tijdelijke onderzoekscommissies (zoals de onze), mét een onderzoeksstaf, een budget om extern dingen na te pluizen en openbare hoorzittingen.

Wij, zoals we hier zitten, vinden dat instrument nuttig, omdat de Kamer hierdoor écht werk kan maken van controle, verdieping en verbetering. We hopen dat degenen die ons rapport lezen dat straks ook vinden. We hebben er zelf ruim twee jaar aan gewerkt, met veel inzet, maar ook collegialiteit en humor – het is bijzonder en inspirerend om met collega’s met wie je normaliter de degens kruist nu ineens sámen zo’n klus te doen.

Dat lukt alleen, en daarmee sluit ik af, als de departementen ook serieus meewerken. We hebben af en toe nogal een knokpartij moeten leveren om de juiste stukken op tafel te krijgen; u kunt ook dát nalezen in het rapport.

We vinden namelijk niet alleen dat de Kamer haar rechten maximaal moet gebruiken, maar ook dat de departementen daar optimaal aan moeten meewerken. Dat gaat vaak goed, maar soms op een uit democratisch oogpunt niet te tolereren manier mis. Uit de vrijgegeven correspondentie kunt u opmaken, dat we dat met succes dan inderdaad ook niet getolereerd hébben…

Mevrouw de Voorzitter van onze Kamer, het is me een eer en genoegen om u het eerste exemplaar van ons rapport aan te bieden, met als titel “Naar grip op ICT”. Ik zeg er maar eerlijk bij: zorg dat we het snel behandelen, dat de aanbevelingen integraal worden overgenomen en blijf erachteraan zitten dat het kabinet ze vervolgens uitvoert en dat ook de Kamer de grip op ICT niet weer laat verslappen!

Lees meer

De tijdelijke commissie ICT constateert dat de rijksoverheid de besturing en beheersing van projecten met een belangrijke ICT-component niet op orde heeft. Het geheel van ICT-organisaties bij de rijksoverheid is chaotisch en ondoorzichtig. Taken en verantwoordelijkheden zijn versnipperd en onduidelijk. De commissie stelt vast dat nieuwe projecten zo snel mogelijk door een sluis moeten, waar ze ook kunnen worden tegengehouden.

De rijksoverheid heeft haar ICT-projecten vaak niet in de hand voor wat betreft de kosten, de tijd of zelfs het eindresultaat. Omdat een financieel overzicht op overkoepelend rijksniveau sinds 1995 niet meer wordt opgesteld, ontbreekt inzicht in ICT-kosten. Niemand weet hoeveel de Nederlandse overheden aan ICT uitgeven. Daarom ook weet niemand hoeveel geld gemoeid is met mislukkingen. Ook de Tweede Kamer maakt haar controlerende taak niet waar door een gebrek aan deskundigheid op ICT-gebied en desinteresse voor het onderwerp. Bovendien schiet de informatievoorziening van het kabinet aan de Kamer regelmatig tekort.

De belangrijkste aanbeveling van de commissie om orde in de chaos te brengen is daarom de oprichting van een tijdelijke ICT-autoriteit: het BIT (Bureau ICT-toetsing). Geen nieuw bureaucratisch orgaan – het BIT zal juist een kleine, efficiënte en slagvaardige organisatie moeten zijn, opgehangen aan het (kleine) ministerie van Algemene Zaken. Gedurende een periode van vijf jaar zal het BIT alle projecten van de rijksoverheid boven de 5 miljoen euro waarbij de ICT-component een belangrijke rol speelt, toetsen aan de hand van tien basisregels. Deze regels zorgen ervoor dat goed wordt nagedacht over het hoe en waarom van een ICT-project, vóórdat het van start gaat.

Naast dit voorstel doet de commissie nog een groot aantal aanbevelingen die in samenhang zorgen voor een betere besturing en beheersing van ICT-projecten van de rijksoverheid. Deze hebben betrekking op de rol van de Tweede Kamer, een meer centrale sturing van het ICT-beleid van de rijksoverheid, de manier waarop uit te voeren projecten gekozen worden, het inzicht in de kosten en baten ervan, de ICT-kennis bij de rijksoverheid en het aanbestedingsbeleid en contractmanagement rond ICT-projecten. Wat dat laatste betreft: anders dan in eerdere onderzoeken besteedt de commissie uitgebreid aandacht aan het aanbestedingsbeleid van de rijksoverheid rondom ICT-projecten, dat aanmerkelijk doeltreffender kan en moet worden ingericht.

De commissie signaleert regelmatig een ongebreideld ICT-enthousiasme, maar ook een Tweede Kamer die om beleid vraagt zonder het belang (of de kosten) van ICT voor de uitvoering te beseffen. Betrokken bewindspersonen doen vervolgens regelmatig toezeggingen, die niet op ICT-technische haalbaarheid zijn getoetst. Eventuele tegenspraak van ambtenaren komt niet voor of bereikt de top niet. Vervolgens zetten departementen “onmogelijke opdrachten” uit, die bedrijven doorgaans toch uitvoeren in de wetenschap dat later meerwerk volgt. De zeldzame keren dat leveranciers opdrachtgevers voor problemen willen behoeden, wordt er niet naar hen geluisterd.

Commissievoorzitter Ton Elias: “We zochten naar een rode draad en patronen van fouten bij de ICT-projecten van het Rijk. Vooral met de bedoeling om oplossingen aan te dragen, die herhaling kunnen voorkomen. Eerdere pogingen om steeds maar weer terugkerende ICT-ellende aan te pakken hebben helaas gefaald. We hopen dat de Tweede Kamer nu een keer doorzet en onze aanbevelingen in samenhang overneemt. Gebeurt dat niet, dan blijft dit doorzieken, zo vreest onze commissie”.

De commissie bestond uit de Kamerleden:

Ton Elias (VVD, voorzitter)

Paul Ulenbelt (SP, ondervoorzitter)

Manon Fokke (PvdA)

Hanke Bruins Slot (CDA)

Paul van Meenen (D66)

Lees meer

VVD: Omroepbrief goed begin

Staatssecretaris Dekker (OCW) stuurde de Kamer vandaag de brief over het mediabeleid van het kabinet. Mediawoordvoerder Ton Elias: ”Wie door de wat wollige teksten in de kabinetsbrief over ‚Hilversum’ heen leest, ontwaart een goed begin van het al jaren noodzakelijke openbreken van het verzuilde en vermolmde omroepbestel. Ook anderen dan omroepen krijgen toegang tot de publieke netten – en dat werd hoog tijd. Bovendien gaat voor het eerst sinds jaren de discussie over de inhoud van wat publieke omroep is in plaats van over structuren, poppetjes en gevestigde belangen.”

Elias: „Met deze brief pikken we de draad voor het eerst na februari 1965 weer op, toen pogingen mislukten om anderen dan omroepverenigingen ruimte op TV te geven. Ook introductie in 1989 van andere spelers mislukte, zodat uiteindelijk RTL-Véronique via een rare Luxemburgse omweg het bestel de facto van concurrentie voorzag. Dat nu eindelijk buitenstaanders de helft van de programma’s kunnen maken bij de publieke omroep, is een goede ontwikkeling.

Op voorwaarde dat er, ter vervanging van netmanagers, journalistiek gedreven hoofdredacteuren komen (die inhoudelijk, kwalitatief en op prijs moeten gaan selecteren), verwacht ik een ontwikkeling naar onderscheidende Tv-programma’s: niet meer van hetzelfde zoals bij commerciële omroepen al te zien valt. De deur in Hilversum staat nu voor de helft open. Dat is een goed begin”.

De VVD-fractie juicht het toe dat „amusement om het amusement bij de publieke omroep taboe wordt” en dat hiertoe de wettelijke taak van de omroep wordt aangescherpt. „Belastinggeld is kostbaar, zeker in deze tijd. Dan moet je geen dure programma’s maken, die de commerciële zenders al voor hun rekening nemen”, aldus tenslotte woordvoerder Ton Elias.

Lees meer

Antwoorden op vragen van het lid Elias (VVD) aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht dat de NOS de samenvattingsrechten van het eredivisievoetbal voor de komende drie jaar heeft verworven (ingezonden 24 maart 2014).

1) Heeft u kennisgenomen van het artikel “Studio Sport als aanjager van FOX: Eredivisie kiest voor commerciële publieke omroep NOS’?[1] 

Ja

2) Kunt u bevestigen dat de extra commerciële mogelijkheden zoals de NOS en Ster die hebben aangeboden binnen de huidige Mediawet vallen en er geen verruiming van mogelijkheden ten opzichte van bestaande wetgeving geboden wordt? 

Het Commissariaat voor de Media (CvdM) houdt toezicht op de naleving van de Mediawet 2008. Op dit moment onderzoekt het CvdM de verwerving van de rechten van de samenvattingen van de eredivisie. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van dat onderzoek. Ik kan u wel melden dat bij de verwerving van de rechten door de NOS en Ster geen ruimere regels gelden en dat de verwerving dus wordt getoetst aan dezelfde mediawettelijke kaders die gelden voor alle publieke media-instellingen.

3) Bent u nog steeds bereid om een eventuele klacht over oneerlijke concurrentie of marktverstoring bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) met een serieus onderzoek te ondersteunen, zoals u heeft toegezegd tijdens het Vragenuur van 4 februari 2014? 

Indien de ACM na ontvangst van een klacht een onderzoek start en mij verzoekt om informatie, zal ik daar uiteraard aan meewerken.

4 ) Kunt u bevestigen dat de NOS de inhoud en hoogte van het succesvolle bod niet wenst vrij te geven? 

De NOS heb ik gevraagd of zij de inhoud en hoogte van het bod bekend wil maken. De NOS blijkt gehouden aan de contractuele afspraken die hierover zijn gemaakt met Eredivisie Media&Marketing (EMM). Om te kunnen deelnemen aan de biedingsprocedure van de uitzendrechten van de samenvattingen van de Eredivisie, moesten alle geïnteresseerde partijen een zogeheten non-disclosure agreement (NDA) met de EMM tekenen. Dit was de eerste voorwaarde die in het biedingsdocument van de EMM voor de Eredivisie werd gesteld.

Ik heb vervolgens gevraagd of de NOS in overleg wil treden met EMM over deze overeenkomst vanwege de vragen van uw Kamer. Dat is gebeurd. EMM en NOS wensen de gemaakte afspraken over geheimhouding over de gesprekken, onderhandelingen en uitkomsten van de afspraken te handhaven zoals gezamenlijk overeengekomen in de NDA. EMM stelt dat het van strategisch belang is dat de bedragen geheim blijven. Dit vooral om de onderhandelingspositie voor toekomstige rechtenverkoop niet aan te tasten.

Ik vind dat een onbevredigende uitkomst. Dergelijke geheimhoudingsbepalingen zijn begrijpelijk vanuit het belang van de verkopende partij. Maar zij dienen niet het algemeen belang, omdat zij niet bijdragen aan transparantie over de besteding van publieke middelen. Gebrek aan transparantie kan bovendien resulteren in hogere prijzen. Voor toekomstige biedingsprocedures vind ik transparantie een essentieel punt. Verantwoording kunnen afleggen is voor een publieke organisatie een belangrijk uitgangspunt. Ik ga hierover in gesprek met de NOS en de NPO om te bezien hoe hier in de toekomst meer inhoud aan kan worden gegeven.

5) Bent u van mening dat het voor de controlerende taak van de Kamer van belang is om de hoogte van de bedragen die door de NOS zijn geboden te kennen, zodat beoordeeld kan worden of hier sprake is van een adequate besteding van belastinggeld, c.q. in het biedingsproces geen marktverstoring heeft kunnen optreden? 

Ik begrijp uw wens om vanuit de controlerende taak van de Kamer te willen beoordelen of er sprake is van adequate besteding van belastinggeld. Daarom dring ik ook aan op transparantie en ga ik bezien of daar meer inhoud aan kan worden gegeven. Overigens is het zo dat om inzicht te krijgen in het totale biedingsproces er ook informatie nodig is van andere partijen dan de NOS.

De publieke omroep voert zijn taak onafhankelijk uit. De wijze waarop de publieke omroep verantwoording aflegt over de besteding van middelen is vastgelegd in de Mediawet. De NOS heeft de mediawettelijke taak om actuele sportverslaggeving in brede zin te verzorgen. Dat doet de NOS op journalistieke wijze waarbij de inhoud leidend is. Het is aan de NOS om binnen de vastgestelde budgettaire kaders invulling te geven aan sportverslaggeving en al dan niet mee te bieden op sportrechten.

Het Commissariaat voor de Media controleert op de rechtmatigheid van de uitgaven en ziet er op toe dat de omroepen zich niet schuldig maken aan overtreding van het dienstbaarheidsverbod en van de reclame- en sponsorregels. Naast de controle op de rechtmatigheid, is ook de doelmatigheid van de bestedingen voor een publieke organisatie van groot belang. Nu heeft de Raad van Bestuur van de NPO de wettelijke taak om de doelmatigheid van de besteding van publieke middelen door de omroepen “te bevorderen”. Ik vind dat de wet op dit punt moet worden aangescherpt. Ik ga onderzoeken of de sturing op de doelmatigheid steviger kan worden geregeld in de Mediawet. Daarmee kan scherper invulling worden gegeven aan het maken van verantwoorde programmatische keuzes binnen de publieke omroep. Ik kom hierop terug in mijn beleidsbrief naar aanleiding van het advies van de Raad voor Cultuur.

U vraagt tot slot hoe gecontroleerd kan worden of in het biedingsproces geen marktverstoring heeft plaatsgevonden. Zoals ik in het mondelinge vragenuur van 4 februari heb gesteld, kunnen marktpartijen die signalen hebben, altijd terecht bij de ACM met een klacht.[2] Zie verder mijn antwoord op vraag 3. Daarnaast ziet het CvdM toe op de naleving van het dienstbaarheidsverbod.

6) Bent u bereid om de Kamer hier, desnoods vertrouwelijk, over te informeren? Zo nee, waarom niet? 

Uiteraard ben ik bereid de Kamer te informeren. Hiervoor heb ik mijn wettelijke bevoegdheid om informatie op te vragen bij de NOS ingezet. Ik heb niettemin acht geslagen op de belangen van de NOS en de EMM en zal daarom de informatie voor vertrouwelijke inzage door de woordvoerders media ter beschikking stellen.


[1] De Telegraaf, 20 maart 2014

[2] Kamerstukken II, vergaderjaar 2013-2014, 2014Z01917

Lees meer

De VVD-fractie is er dan ook altijd duidelijk over geweest; er mag geen slot op Schiphol. Groei is hard nodig voor het verdienvermogen van Nederland. In 2006 is echter besloten om de betrokken partijen onder leiding van oud PvdA-minister Hans Alders tot een ontwikkelvoorstel voor Schiphol in de komende decennia te laten komen dat kan rekenen op steun van zowel luchtvaartmaatschappijen, politiek als omwonenden. Dit tamelijk eindeloze gepolder leidde in 2008 tot het Aldersakkoord en beperkte het aantal vluchten op Schiphol tot het jaar 2020 op 510.000. Lelystad en Eindhoven moeten daardoor wel tot 70.000 vluchten gaan opvangen. Níet de meest bedrijfseconomische beslissing en ook níet de beslissing die mijn fractie het liefst had gezien (Schiphol kan immers nog veel beter benut worden), maar wél een beslissing die kan rekenen op maatschappelijke steun én ruimte biedt voor groei.

Vandaag spreken we ondermeer over de volgende stap in de uitvoering van het Aldersakkoord: de uitbreiding van Lelystad Airport. Een stap die, ook met de huidige trend van grotere vliegtuigen en een hogere bezettingsgraad, noodzakelijk is om goed om te gaan met de blijvende groei van de Nederlandse luchtvaart. Een stap waarvoor de Schiphol Group dit voorjaar een ondernemingsplan heeft gepresenteerd, dat Lelystad Airport in drie stappen uitbouwt tot een volwaardige burgerluchthaven die in 2043 tot 45.000 vluchten moet kunnen verwerken. Ik heb in de afgelopen maanden vele partijen gesproken die, voor- of tegenstander, bij de ontwikkeling van Lelystad Airport betrokken zijn en mijn fractie is er – zeker na de hoorzitting van gistermiddag, waar ook een meerderheid van de gehoorde wetenschappers voorstander was – van overtuigd geraakt dat er een deugdelijk plan ligt. Schiphol, we hoorden het gisteren nog tijdens het Ronde tafelgesprek, kan technisch naar 600.000 vluchten. Echter: 45.000 vluchten meer dan de voorlopig heilige grens van 510.000 levert op Schiphol ruim 32.000 ernstig gehinderde woningen op, terwijl diezelfde 45.000 vluchten extra op Lelystad 279 ernstig gehinderden oplevert (dan wel 550 volgens wetenschapper Kroesen). Alles afwegende kan mijn fractie de door de staatssecretaris gemaakte keuze, zoals zij die bij brief van 13 juni aan ons toelichtte, billijken.

Er wordt door ondermeer de aanleg van parkeerplekken, aankomst- en vertrekhallen en het verlengen van de landingsbaan stapsgewijs – en ook uit de second opinion weer gebleken – via een realistisch scenario naar een vliegveld toegewerkt dat gebruiksklaar is als de grenzen van Schiphol worden bereikt. Er wordt geld uitgetrokken door Rijk en regio voor de bereikbaarheid van het vliegveld over land, waaronder verbreding van de A6 Almere – Lelystad waar mijn fractie erg voor is, en er zijn vliegroutes ontwikkeld die, zonder het verkeer voor Schiphol te hinderen de bestaande woonkernen zoveel als mogelijk ontzien. Nu we die keus de facto vandaag eenmaal maken, vraag ik de staatssecretaris wel of we nog op schema liggen voor het vaststellen van het luchthavenbesluit vóór 1 november a.s. ? Wat zijn vanaf vanmiddag tot 1 november nog mogelijke beren op de weg?

Dan nog een punt van zorg, ik sprak er al eerder over tijdens het VAO Luchtvaart in januari; de maximum bouwhoogtes rondom vliegvelden. Uiteraard is veiligheid ook voor mijn fractie van eminent belang, maar we zagen ook bij het luchthavenbesluit Twente dat bij nadere bestudering het hele regiment bomen dat zou moeten sneuvelen gewoon bleek te kunnen blijven staan. Ik zie daarom graag dat voor Lelystad, maar zeker ook voor Schiphol en Eindhoven, nog eens zorgvuldig wordt gekeken of de bestaande normen wel echt nodig zijn voor de veiligheid of dat her en der meer soepelheid kan worden betracht. En is het werkelijk nodig dat ook een wijziging in bestemming van al bestaande bouw wordt ingeperkt? Of dat laagbouw rondom bestaande hoogbouw op onoverkomelijke bezwaren stuit? Dat is, voor wie logisch nadenkt, toch eigenlijk heel erg raar? Ook hoor ik graag hoe het overleg met de betrokken gemeenten verloopt over nieuwe bebouwing rondom vliegvelden. Ik heb hierover overigens liever ná de zomer een voldragen brief over, dan straks het reeds voorbereide ambtelijke vage antwoord. Graag een reactie van de staatssecretaris.

Dan nog kort enkele andere zaken: Bij het vaststellen van de luchthavenbesluiten dreigt de kleine luchtvaart enigszins ondergesneeuwd te raken, zij moet vaak vertrekken van hun bestaande accommodaties, maar het vinden van nieuw onderdak blijkt moeilijk. Hier ligt voornamelijk een rol voor de provincies, maar de staatssecretaris kan wel degelijk een coördinerende rol vervullen. Kan de staatssecretaris nog eens zowel provincies als vertegenwoordigers van de kleine luchtvaart om tafel zetten om ze daar niet eerder vandaan te laten gaan dan wanneer een voor alle partijen acceptabele oplossing is bereikt? Goed overigens om te lezen dat dit op het gebied van de problematiek omtrent paramotoren inmiddels wel is gelukt.

Ik begrijp dat de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) voornemens is om het uitgeven van brevetten voor zweefvliegen en balonvaren, dat tot nu toe door de particuliere belangenvereniging KNVvL gedaan wordt, weer zelf ter hand te gaan nemen. Wat is hier de reden voor en is dit werkelijk nodig?

De VVD is blij dat er nu eens, op uitdrukkelijk verzoek, vervoersbreed is gekeken naar de bereikbaarheid van Schiphol, waar voornamelijk stremmingen in de Schipholtunnel nogal eens tot gestresste reizigers en radeloze toeristen leiden. Goed ook dat de NS, gezien de aangekondigde proef met een garantie-app voor het op tijd bereiken van Schiphol, inmiddels van de urgentie doordrongen lijkt. Onduidelijk is nog wel hoe nu gemeten en in kaart gebracht zal worden in welke mate de bereikbaarheid daadwerkelijk toeneemt. Op welk percentage betrouwbaarheidstoename kunnen wij de staatssecretaris volgend jaar rond deze tijd beoordelen?

In april heb ik schriftelijke vragen gesteld over de beperkingen voor niet-EU vrachtvliegtuigen om op Schiphol te landen (zo vervoert Qatar Airlines bloemen uit Aalsmeer via Luik en Brussel omdat niet op Schiphol gevlogen mag worden). De vlucht wordt dus alsnog uitgevoerd, maar levert in België banen op in plaats van in de Haarlemmermeerpolder en belast onnodig ons wegennet. En ondertussen vermindert de kwaliteit van de bloemen ook nog eens zienderogen. In tegenstelling tot passagiersvluchten lijken deze beperkingen niet goed gerechtvaardigd te kunnen worden door het willen beschermen van de netwerkkwaliteit van Schiphol; bloemen stappen immers zelden over. Ik wil dan ook aandringen op het onderzoeken van vergaande liberalisering van de vluchten met louter vracht op Schiphol met daarbij specifiek aandacht voor de economische effecten en de gevolgen voor Schiphol als mainport op langere termijn. Kan de staatssecretaris dit toezeggen en wanneer kan zij dit onderzoek gereed hebben?

Lees meer

  1. Bent u bekend met het artikel ‘Nederland is te klein voor protectionistische luchtvaart’? 1)
  2. Komt het voor dat toestemming wordt geweigerd aan maatschappijen om te landen met vrachtvliegtuigen op Schiphol, omdat Nederland het verstrekken van landingsrechten niet van toegevoegde waarde vindt?
  3. Is het correct dat vrachtvluchten, in tegenstelling tot passagiersvluchten, niet primair bijdragen aan de spilfunctie van Schiphol en dus geen direct gevaar vormen voor de positie van binnenlandse luchtvaartmaatschappijen?
  4. Kunt u een schatting maken hoeveel vrachtverkeer door de huidige regelgeving genoodzaakt is om uit te wijken naar bijvoorbeeld België of Duitsland? Zo nee, waarom niet?
  5. Bent u bereid om met de relevante partijen om tafel te gaan zitten om te bezien of de bestaande voorwaarden voor vrachtvluchten versoepeld kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Lees meer