meer berichten uit 2011

Spreektekst Ton Elias plenair debat onderwijstijd d.d. 26-10-2011

Dit wetsvoorstel wijzigt de definitie van het nog steeds wat diffuse begrip “onderwijstijd”. Wat kwantiteit betreft wijzigt dit voorstel alleen het aantal uren – de zogeheten “klokuren” in het onuitroeibare onderwijsjargon dat overigens zoveel mogelijk uit te bannen ware, mevrouw de voorzitter!

In de eerste drie klassen, de zogeheten ‘onderbouw’ van het voortgezet onderwijs gaan we van nu ook in de wet van 1040 naar 1000 uur, zodat het nu in alle schooljaren in het voortgezet onderwijs 1000 uur wordt (en 700 uur in het eindexamenjaar). Ik zal de publieke tribune en degenen die ons anderszins vandaag volgen nu maar niet vermoeien met de al dan niet gekunstelde ratio achter de 37 ½ week x 26,67 klokuren die achter deze 1000 uren zit – en maar gewoon vertellen zoals ik het zie: er is jarenlang enorm gekoekhapt over het precieze aantal uren en dit is het geworden. Hier geldt wat oud-premier Van Agt ooit zei over politieke besluitvormingsprocessen: de een wil een paard en de ander een kameel, dus wat krijg je dan – – inderdaad: een dromedaris …). Nóg wat huiselijker: de VVD-fractie heeft liever 1000 uur die ook echt nuttig wordt besteed dan 1040 uren, waarmee de hand wordt gelicht.

Voor mijn fractie is dan ook de invulling van de onderwijstijd verreweg het belangrijkst: wat is nou precies onderwijstijd en wat niet? Is twee klassen die gelijktijdig zelfstandig materiaal voor profielwerkstukken opzoeken via internet en één leraar die tussen die twee klassen heen en weer pendelt “onderwijstijd”?

De VVD zet bij deze wetsbehandeling in op drie hoofdpunten:

1) hoe wordt het begrip onderwijstijd concreet ingevuld, 2) hoe zit het met de controle erop en 3) als kinderen goed en daarmee bedoel ik relatief goed presteren, waarom staken we dan onze inzet om ze niet toch nog beter te laten presteren door ze méér les te geven?

Wat het eerste betreft volgt het wetsvoorstel de aanbevelingen uit 2008 van de Commissie Onderwijstijd, voorgezeten door mijn illustere voorganger als VVD-onderwijswoordvoerder Clemens Cornielje, namelijk dat onderwijsactiviteiten, welke dan ook, om als “onderwijstijd” mee te tellen moeten voldoen aan drie criteria:

–         Ze dienen onder de pedagogisch-didactische verantwoordelijkheid van daartoe bekwaam onderwijspersoneel te worden uitgevoerd;

–         Onderwijsactiviteiten dienen deel uit te maken van het door de school geplande en voor leerlingen verplichte onderwijsprogramma;

–         En ze dienen door een inspirerend en uitdagend karakter bij te dragen aan een zinvolle invulling van de totale studielast van leerlingen.

Wat “onderwijstijd” nu exact is wordt op schoolniveau bepaald, maar wel binnen bovenstaande drie criteria. De medezeggenschapsraad moet er mee instemmen; dit betekent dat de ouders en de leraren er zich in moeten kunnen vinden. De Inspectie waakt over dit instemmingsproces. Heeft de medezeggenschapsraad niet ingestemd, dan kan een bekostigingssanctie volgen. Voor alle duidelijkheid: dit wetsvoorstel wijzigt de inhoudelijke eisen van het onderwijs niet: aan de zogeheten eindtermen wordt niet gesleuteld.

De Inspectie voor het Onderwijs heeft in het schooljaar 2006/2007 een representatieve steekproef gehouden naar de “onderwijstijd”. Deze heeft toen vastgesteld dat bij de formele zeven weken vakantie de werkelijke zomervakantie op maar liefst tien weken uitkwam. In het wetsvoorstel wordt de zomervakantie formeel naar zes weken verkort en worden strengere regels geïntroduceerd in de periode van op- en afbouw van een schooljaar. Voor de VVD staat handhaving voorop; deze wordt uitgevoerd door de Inspectie.

De minister krijgt met dit wetsvoorstel de mogelijkheid om bij Algemene Maatregel van Bestuur (we noemen dat hier AMvB…) maatregelen te treffen om te bepalen hoe scholen de verantwoording in moeten vullen als zij in gebreke zouden blijven. Deze clausule is voor de VVD essentieel. Ik wil de Minister van Onderwijs vragen wanneer naar haar mening scholen in gebreke blijven en hoe het aanpakken daarvan vorm krijgt in die AMvB – en ik wil haar dringend vragen om in haar antwoord enkele hoofdpunten uit zo’n AMvB te schetsen. Instemming met het wetsvoorstel is voor mijn fractie afhankelijk van het antwoord op deze voor de VVD essentiële vraag.

Waarom ben ik daar zo scherp op? Niet omdat wij iedereen in het onderwijs wantrouwen en voor elke school een man met een gleufhoed in een Peugeot 403 Cabriolet willen posteren [Columbo] – een karikatuur die de oppositie weleens van onze ‘we-zijn-wel-goed-maar-niet-gek’-opstelling, waar NIKS mis mee is, tracht te maken.  Wél omdat de structuur van de wet eventueel misbruik door een enkele school naar onze mening te gemakkelijk kan maken als er geen stok achter de deur zit.

Ik wil het Regeerakkoord letterlijk nemen; daarin staat niet voor niks: “Scholen gaan roosters zonder tussenuren maken en voorkomen lesuitval”, waarbij de impliciete aanname is dat ze dit eigener beweging zullen doen en dat, indien ze dat nalaten, eerst eventuele negatieve resultaten op de zogeheten kerndoelen zullen leiden tot actie van overheidszijde. Huiselijker geformuleerd: de Onderwijsinspectie kan alleen maar controleren op het proces en kijkt – anders dan naar de genoemde drie criteria – niet nader naar de invulling. Dit alles is één van de uitvloeisels van het rapport van een politiek breed gedragen commissie-Dijsselbloem uit 2007, dat de scholen meer met rust wil laten en niet dol wil maken met Haagse bemoeizucht. Dat is op zich een loffelijk streven, maar ik stel mij ook hier de vraag of we de penduleslinger niet te ver naar de andere kant laten doorslaan. Graag krijg ik dan ook de toezegging van de Minister om de Inspectie steekproeven te laten houden, en dat mag in de vorm van een al bestaand instrument van de Onderwijsinspectie: een themaonderzoek. Ook een toezegging op dit punt is voor mijn fractie essentieel.

Voor de VVD, mijn derde punt, staat ten slotte excellentie en meer aandacht voor de goed presterende kinderen hoog op de agenda. Door een minimumnorm van 1000 uur te stellen is er wellicht te weinig aandacht voor deze kinderen. Ook, of beter: zélfs, de 20% best presterende kinderen presteren vaak onder hun niveau. Als we niet alleen van de zesjes-, maar ook van de zéventjescultuur af  willen, moeten we juist déze kinderen uitdagen met meer en beter ingevulde lestijd. Benadrukt moet worden, ook door onze Onderwijsminister, dat de 1000 uur wat ons betreft in die zin bepááld niet heilig zijn, dat het er stellig ook wat bij ons betreft alle scholen die daar trek in hebben beslist méér mogen worden!

Lees meer

Spreektekst Ton Elias AO Laaggeletterdheid d.d. 2011-10-12

(Alleen gesproken tekst geldt)

In het regeerakkoord is door het Kabinet toegezegd een actieplan te ontwikkelen om de laaggeletterdheid aan te pakken.

De in het genoemde actieplan voorgestelde maatregelen zijn een vervolg op het Aanvalsplan Laaggeletterdheid 2006-2010 ‘Van A tot Z betrokken’. Volgens het rapport ‘Opbrengsten in beeld’ van het Centrum van Innovatie voor Opleidingen (CINOP) uit 2011 blijkt dat ondanks alle genomen maatregelen nog altijd 10% van de beroepsbevolking laaggeletterd is. Volgens de Minister komt dit, omdat het een zogenaamde ‘dynamische groep’ betreft. De uitstroom is gelijk aan de instroom. Volgens het genoemde rapport is de prognose dat in 2020 nog steeds 10% van de beroepsbevolking laaggeletterd is, mede daarom acht het Kabinet nieuwe maatregelen nodig.

Voor we nou aan een nieuw actieplan beginnen, hoe zorgen we er nu voor dat we die verkeerde dynamiek eruit halen?! Dus: dat we straks niet zeggen ‘het is wel gelukt, we hebben een hele hoop mensen van laaggeletterdheid afgeholpen, maar helaas, toch is nog steeds tien procent laaggeletterd?!’ Vraag: hoe voorkomen we dit? Antwoord vind ik onvoldoende in de stukken, dus krijg ik het graag nu! Ik zeg het maar even cru: voor ik namens mijn fractie gelden voteer, wil ik zeker weten dat het niet is om tegen allerlei actiegroepen en belangenclubs te kunnen zeggen: we hebben d’r aandacht voor hoor, we geven er een kleine zeventig miljoen aan uit (over de cijfers straks meer) dus het zit wel goed. Nee, ik wil dat het tot iets leidt en dat het werkt en eerder zeg ik geen ja – zo simpel is dat.

1) Actieplannen PO/VO/MBO: oké, eens. Niet genoeg kan het belang worden benadrukt van een centrale eindtoets en van het leerlingvolgsysteem.

2) Volwasseneneducatie nadruk geletterdheid (taal en rekenen): oké, eens.

3) Algemeen: VVD kan zich in grote lijnen vinden in doelstellingen actieplan. Geletterdheid  vergroot economische kansen van mensen; volwassenen die laaggeletterd zijn, lopen meer kans om werkloos te raken en te blijven. Voorts heeft iedereen in Nederland basiskennis taal en rekenen nodig om deel te kunnen nemen in de maatschappij. Nu beheerst een grote groep Nederlanders niet het taalniveau van het eind van de basisschool. 10% van de beroepsbevolking laaggeletterd, waarvan het grootste gedeelte 45 jaar of ouder is. Anderhalf miljoen mensen laaggeletterd, meer dan een miljoen (1,1 miljoen!) daarvan behoort tot de potentiële beroepsbevolking (waarvan ruim 500.000 werkloos). Dit is natuurlijk een “onwelgevallige waarheid”, maar wel een zeer reëel probleem. Dat een grote groep Nederlanders het eindniveau van de basisschool niet onder de knie heeft vind ik schokkend. Nogmaals: leerlingvolgsysteem, eerder bijsturen in het primair onderwijs.

4) Óf ik ben zelf laaggeletterd en kan niet goed lezen, of wat voor mij de kernvraag vind ik niet of onvoldoende in de stukken: hoe krijgen we meer mensen naar de cursus. Het gaat veel over het verbeteren van het aanbod, over het aanpassen van definities (ook gebrek aan digivaardigheid gaat meedoen), allemaal prima, en belangrijk ook, maar: hoe krijgen we ze erbij?? Er staan wat brabbelzinnen op pagina 5, maar die zeggen mij niks, want dat is Haags koeterwaals. Ik citeer de Minister: “Ik zal, samen met de betrokken departementen, met voorstellen komen om prikkels in het systeem in te bouwen om volwassenen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om educatietrajecten te volgen en daadwerkelijk af te ronden. De relatie met het arbeidsmarkt- en re-integratiebeleid van de minister van SZW is hierbij onderwerp van onderzoek.” Ik wil veel meer weten over de manier waarop de al dan niet informele digitale leeromgevingen zullen worden ingezet, voor ik er ja tegen zeg om hier 4 miljoen voor uit te geven. Ik weet wel dat de rest van de Kamer 4 miljoen peanuts vindt, maar IK dus niet.

Over geld gesproken: paar vragen over de Financiën: p. 4 brief: er is 58 miljoen voor laaggeletterdheid en volwasseneneducatie binnen de 116 miljoen educatiegelden (P. 39 vd OCW-begroting), daarvan wordt 5 miljoen nu apart gezet voor de pilots (ik zou zeggen ‘proefprojecten’…) van de stichting Lezen & Schrijven. Vraag: zit die 5 miljoen binnen die 58 binnen die 116 of binnen het andere deel van die 116 miljoen? Indien binnen die 58, dan geven we dus 58 (inclusief of exclusief 5 miljoen) +  4 nieuwe aanvalsplan + 3 miljoen voor kunst van Lezen (dat op zich onze instemming heeft) = 65 (of 70) uit voor laaggeletterdheid, exclusief analfabetisme?? Graag duidelijkheid.

Enkele punten nog: ik wil benadrukken, dat de VVD-fractie er aan hecht het commerciële onderwijs toegang te geven tot educatie aan laaggeletterden. Het voortrekken van het bekostigde onderwijs moet wat mij betreft van tafel. Deze oproep deed ik eerder tijdens het algemeen overleg inzake het middelbaar beroepsonderwijs op 20 maart van dit jaar. Gemeenten zijn nu verplicht volwasseneneducatie in te kopen bij de door het Rijk gefinancierde ROC’s. De Minister gaf destijds aan dat ze het beschikbare budget voor de aanpak van laaggeletterdheid niet wil versnipperen, onder de voorwaarde dat de ROC’s “goede waar leveren voor een redelijke prijs”. De vraag is of de gedwongen winkelnering leidt tot de door de Minister beoogde prijs/kwaliteitsverhoudingen, voorts is nog onduidelijk welke prijs/kwaliteitsverhoudingen de Minister wil stellen.

Verder: Wat betekent de nieuwe definitie voor het aantal laaggeletterden?

– Hoe gaat de Minister de versnippering concreet aanpakken? Veel verschillende initiatieven (Digivaardig&Digibewust van Economische Zaken; Centiq van Financiën (gericht op financiële geletterdheid) en niet te vergeten het hele inburgeringsbeleid. Hoe worden deze losse initiatieven aan elkaar gekoppeld?

-Hoeveel mensen zijn laaggeletterd, maar wel ‘digivaardig’?

-En tenslotte: moet niet véél meer worden gebruikgemaakt van de consultatiebureaus en de Op Stapprojecten, want DAAR wordt laaggeletterdheid onmiddellijk herkend en vastgesteld.

Lees meer

VVD ziet kans voor verbod Islamitische school

DEN HAAG – De vandaag gegeven antwoorden op het verzoek van VVD-kamerlid Ton Elias aan de minister van Onderwijs om de oprichting van een Islamitische school in Amsterdam tegen te gaan, bieden volgens hem “een voorzichtige opening om misbruik van de vrijheid van onderwijs tegen te gaan”.

Aanleiding is de voorgenomen stichting van een Islamitische school in Amsterdam door goeddeels dezelfde bestuurders die eerder betrokken waren bij het Islamitisch College Amsterdam (ICA). Dit ICA moest de deuren dit voorjaar sluiten, omdat de minister van Onderwijs de financiering introk wegens gebrek aan leerlingen als gevolg van slechte kwaliteit.

In het vragenuur van twee weken geleden zei Elias dat “je op een kilometer afstand een nieuwe mislukking kunt zien aankomen”. Vóórkomen achtte hij beter dan genezen.

Onderwijsminister Van Bijsterveldt antwoordt vandaag, aldus Elias, “dat ze zelf geen wettelijke instrumenten heeft, maar in feite nodigt ze de Kamer uit om deze alsnog te ontwikkelen”. Voor de korte termijn zegt zij (aldus Elias “helaas”), dat het onmogelijk is om met de bestaande wetgeving in de hand een aanvraag voor een nieuwe school af te wijzen, wanneer deze door falende bestuurders is ingediend.

“Ik blijf van mening dat de vrijheid van onderwijs in onze Grondwet, die de VVD overigens volstrekt respecteert, niet gebruikt mag worden als vrijbrief voor slechte scholen”.

Lees meer

Scholen verdienen betere leraren

In elke klas zit talent – het kostbaarste kapitaal van een samenleving. Presteren gaat om het benutten van dit talent. Door systematisch en doelgericht te werken aan het maximaliseren van onderwijsprestaties wordt voor elke leerling de basis gelegd voor een kans op de arbeidsmarkt en dus ook een goede kwaliteit van leven. Bij beter presteren hoort niet dat er te veel leraren rondlopen die het allemaal eigenlijk wel voor gezien houden, zich niet bijscholen, slecht tegen kritiek kunnen en wachten op de eindstreep. Iedereen in het onderwijs kent dit probleem en praat erover in de wandelgangen en op het schoolplein, maar juist waar dat moet gebeurt dat onvoldoende: tijdens een pittig functioneringsgesprek tussen de schoolleider en de leraar.

Wat elders in de samenleving als de normaalste zaak van de wereld beschouwd wordt, vindt in het onderwijs nog maar mondjesmaat plaats. Vragen als ‘voldoet u eigenlijk wel’, ‘welke cursus gaat u volgen om weer bij de les te komen’ en ‘weet u wel zeker dat een baan in het onderwijs wel geschikt voor u is’ worden onvoldoende gesteld en dat moet veranderen. In plaats van de mantra dat er extra geld naar het onderwijs moet, is het goed om eerst eens te kijken naar al die dingen die er te verbeteren vallen zónder weer automatisch een zak met geld de scholen in te kieperen. Los van het eeuwige financiële aspect moeten we in Nederland toe willen werken naar een ambitieuzer leercultuur waarin prestaties, meer dan nu, worden gewaardeerd en gestimuleerd. Zonder ambities geen betere prestaties.

De docent levert een fundamentele bijdrage om het talent van leerlingen nader te ontplooien. Niet voor niets wijzen alle internationale onderzoeken uit dat de belangrijkste succesfactor in het onderwijs de man of vrouw voor de klas is.

Vanuit het onderwijs zelf wordt steeds luider vastgesteld dat tien tot dertig procent van de leraren niet goed (genoeg) functioneert. Hoewel ik vorig jaar bij de behandeling van de Onderwijsbegroting in de Tweede Kamer nadrukkelijk vaststelde dat er vele goede, enthousiaste leraren zijn, is vooral het deel van mijn betoog onthouden waarin ik voorstelde om twijfelgevallen bij te scholen en notoire zwakkelingen te ontslaan.

Ik sta nog steeds achter mijn oproep. Uit lesobservaties van de Inspectie van Onderwijs blijkt dat een op de tien leraren in het voortgezet onderwijs geen goede instructies geeft en dat een op de vijf leraren de tijd in de les niet efficiënt gebruikt. De helft van de leraren kan het onderwijs niet afstemmen op verschillen tussen leerlingen. Daarnaast dalen de examencijfers van de kernvakken Nederlands, Engels en Wiskunde en ook dat heeft volgens de Inspectie te maken met de kwaliteit van de leraren. Er zou, kortom, al veel gewonnen zijn wanneer men binnen de onderwijsmuren eens wat kritischer naar het eigen functioneren zou kijken.

Leraren horen niet door te groeien op basis van automatismen zoals de lengte van het dienstverband, maar op basis van prestaties. Wie het goed doet, moet daarvoor beloond worden. Het eerste dat in zaaltjes met leraren geroepen wordt als ik dit naar voren breng is dat er geen criteria voor prestatiemeting mogelijk zijn. Wat een onzin! Op de gang en op fluistersterkte weet iedereen exact wie de slechte en wie de goede leraren zijn. Het begint ermee dat directeuren, rectoren en schoolleiders serieuze beoordelingsgesprekken moeten voeren, want bij te veel scholen gebeurt dit nog steeds niet of half. Verder zijn anonieme, maar zorgvuldige leerlingenquêtes een uitstekend middel om een goed beeld van de kwaliteit van leraren te krijgen. In de praktijk blijkt er niks van te kloppen dat de populaire leraar van de Londenreis het hoogst scoort en de nare leraresWiskunde het laagst. Leerlingen hebben verdraaid goed door waar hun echte belang ligt als het om goed les krijgen gaat.

Ook vallen prestaties van kinderen prima te meten. Dat moeten we dan ook regelmatig doen aan de hand van toetsen – nog zo’n effectief meetmiddel ten behoeve van het dossier van de individuele leraar. Tenslotte mag hier het beroepsregister niet onvermeld blijven: wie straks niet aan de kwaliteitseisen van het register voldoet, mag het vak van leraar niet langer uitoefenen. Net zoals we dat na lang touwtrekken rond de dokter in Nederland geregeld hebben.

Los van regels is natuurlijk ongelooflijk belangrijk dat de luiken van de school worden opengezet. Wat daarbij helpt is als er meer jonge, enthousiastelingen de school binnenstromen. Om die reden zie ik graag meer ZZP’ers voor de klas, die wat ondernemerszin meebrengen. En ja, er moet nu ook eindelijk wat terecht komen van structurele verbeteringen in de opleiding tot leraar, de PABO. Er ligt een heel scala aan mogelijkheden open om tot betere prestaties in het onderwijs te komen. Voor de zomer heeft het kabinet het groene licht gekregen om diverse actieplannen uit te gaan voeren, die concreet invulling geven aan een ambitieuzere leercultuur in alle onderwijssectoren, waarin scholen systematisch en doelgericht moeten werken aan betere leerprestaties.

Leraren (en vakbonden niet te vergeten!), die zeggen dat het kabinet-Rutte niet om onderwijs geeft, miskennen de feiten. Het gebeurt alleen niet op de manier die ze gewend zijn, maar een tikje confronterender. Hoog tijd.

Ton Elias

Gepubliceerd in onder meer het Brabants Dagblad d.d. 06-10-2011.

Lees meer

VVD: vervang financieel incompetente schoolbestuurders

Financieel incompetente onderwijsbestuurders moeten worden vervangen. VVD-onderwijswoordvoerder Ton Elias heeft daartoe vandaag opgeroepen tijdens een Kamerdebat. Deze oproep zou een omslag in het financiële beheer van scholen betekenen. Elias: “Momenteel hebben te veel schoolbesturen hun financiële zaken niet op orde. Dit terwijl ze publiek geld beheren. Daar moet zo snel mogelijk een einde aan komen: onderwijsgelden dienen precies, fatsoenlijk en deskundig besteed te worden. “ Elias vroeg onderwijsminister Van Bijsterveldt om met de werkgevers te overleggen om hierover afspraken met hen te maken. Dat Van Bijsterveldt in het debat aangaf dat niet te willen, noemde Elias “zeer teleurstellend”.

De noodzaak om schoolbesturen te dwingen tot goed financieel management en financiële deskundigheid, neemt volgens Elias alleen maar toe, nu de Kamer besloten heeft zo’n 300 miljoen euro onderwijsgeld dat nu via gemeenten naar het onderwijs gesluisd wordt, over te hevelen naar het onderwijs zelf.

Tenslotte pleit Elias voor concrete ondersteuning voor schoolleiders en/of besturen die hun financiële taken onvoldoende aankunnen.

Lees meer

Mondelinge vragen Ton Elias aan de Minister van Onderwijs inzake Islamitisch onderwijs in Amsterdam d.d. 27-09-2011

Mevrouw de Voorzitter, de VVD is niet tegen protestants onderwijs, de VVD is niet tegen openbaar onderwijs, de VVD is niet tegen katholiek onderwijs en de VVD is niet tegen Islamitisch onderwijs. De VVD is wel in alle varianten tegen slecht onderwijs. Ik neem aan dat de minister van Onderwijs dat volledig met ons eens is. Dan is het pijnlijk om vast te stellen dat zij toestemming heeft gegeven aan de Stichting Islamitisch Onderwijs om in Amsterdam een nieuwe school te stichten. Waarom pijnlijk? Omdat je veilig kunt voorspellen dat die Stichting net zo’n soort school gaat opleveren als het Islamitisch College in Amsterdam, dat de minister voor de zomer moest laten sluiten omdat het onderwijs er slecht was en er te weinig leerlingen voor waren. Nota bene de rector van dat opgeheven en mislukte College is nu de voorzitter van die nieuwe stichting, terwijl vier van de zeven bestuursleden van de nieuwe Stichting ook aan de opgeheven school verbonden waren.

Is de minister het met ons eens dat dit een zeer ongewenste situatie is en dat te verwachten is dat de oprichting van deze nieuwe Islamitische school andermaal op een onderwijskundig fiasco zal uitdraaien?

De minister heeft gezegd dat ze scherp zal toezien op de kwaliteit van het onderwijs. Maar ontstaat niettemin niet levensgroot de situatie dat je NU al kunt voorzien dat het met die kwaliteit niks wordt en dat voorkómen beter is dan genezen?

Nou hoor ik de minister dat eventueel beamen, maar ook hoor ik haar dan in één zin erbij vertellen dat we in Nederland bijna een eeuw geleden niet voor niets de schoolstrijd op een voor de hele wereld unieke manier beslecht hebben door de vrijheid van onderwijs in artikel 23 van onze Grondwet vast te leggen – en dat je deze Grondrechten moet respecteren. Dat ben ik dan, als ze dat gaat zeggen (en dat gaat ze ongetwijfeld doen), op voorhand met haar eens, want zo hebben we het geregeld in Nederland. Maar: die felbevochten vrijheid van onderwijs is er niet om misbruik van te maken, daar is het een te groot goed voor. Wie met dezelfde mensen in feite opnieuw dezelfde school wil beginnen, die eerder in elkaar gezakt is op grond van gebrek aan kwaliteit, behoort die kans niet te krijgen. Is niet snelle reparatiewetgeving denkbaar, op grond waarvan misbruik van de vrijheid van onderwijs kan tegengegaan? Wil de minister daar serieus naar kijken en ons binnen een week laten weten of ze daar mogelijkheden toe ziet?

En wil de Minister in die reparatiewetgeving de voorwaarde stellen dat een verzoek om een school te stichten niet wordt behandeld of ingewilligd wanneer een aantal bestuursleden eerder betrokken waren bij een school die is opgeheven vanwege de slechte onderwijskwaliteit?

Lees meer

Spreektekst Ton Elias voor het plenaire debat over dyslexie en dyscalculie op woensdag 7 september 2011

Voorzitter. Terecht heeft de Kamer er vorig jaar niet mee ingestemd om het onzalige plan van de ChristenUnie te omarmen om omwille van kinderen met dyslexie de verscherpte slaag/zakregeling voor het voortgezet onderwijs uit te stellen. Uiteraard moeten die kinderen wel worden ondersteund. Ik vraag opnieuw aandacht voor het feit dat een schooldirecteur op basis van artikel 55 van het Eindexamenbesluit leerlingen met dyslexie en dyscalculie op aangepaste wijze centraal examen kan laten doen. De directeur van de school bepaalt aan de hand van het deskundigenrapport of de leerling recht heeft op hulpmiddelen als een daisyspeler, een computer, een rekenmachine of een leespen. Standaard hebben leerlingen met dyslexie, als zij daartoe een verklaring hebben, recht op verlenging van de examentijd met 30 minuten. De minister is van mening dat scholen, naast het benutten van dit uitzonderingsartikel, zelf verantwoordelijk zijn voor het vormgeven van het dyslexiebeleid. Ik ben dat met haar eens. Ouders moeten bij de schoolkeuze vooraf beter uitzoeken welke scholen actiever of beter op dit punt zijn dan andere scholen.

Collega Çelik maakt zich zorgen over de eventuele benadeling van kinderen met dyslexie en dyscalculie, maar ik krijg steeds meer signalen dat er een zodanig stevige toename van dyslexie is, dat ten minste de vraag gesteld dient te worden of leerlingen wellicht ten onrechte gebruikmaken van uitzonderingsmaatregelen die niet voor hen bedoeld zijn.

In haar brief van 21 januari jongstleden, die de quickscan van het PON en het rapport van het Kohnstamm Instituut begeleidde, heeft de minister ons niet correct geïnformeerd, door op pag. 2 te melden dat gemiddeld 9% van de vmbo-eindexamenkandidaten dyslexie heeft. Het juiste getal is volgens die quickscan 19% (tabel 4, pag. 12). Een aanzienlijk hoger getal dus. Wat is de reactie van de minister op het feit dat een vijfde van de vmbo-examinandi en een op de tien havoleerlingen dyslexie heeft? Ik doe de minister het dringende verzoek om er vanaf nu echt voor te zorgen dat ons in brieven de juiste cijfers bereiken. Ik ga voor een tikfout niet allerlei staatsrechtelijke doodzondes erbij sleuren, maar ik wil echt dat er op het departement preciezer wordt gewerkt als het om informatieverstrekking aan de Kamer gaat. Dit klemt temeer omdat er veel onduidelijkheid is over de cijfers. Uit journalistieke hoek — zaterdag verschijnt er een artikel — hoorde ik dat 8% van de eindexamenleerlingen in het voortgezet onderwijs een dyslexieverklaring heeft.

Volgens het CBS heeft gemiddeld 4% van alle leerlingen dyslexie. Uit de PON-cijfers blijkt dat 5% van de examenleerlingen in het vwo het heeft. Voor het havo is dit 10% en voor het vmbo 19%. Ik weet niet exact hoe dit uitmiddelt, maar ik weet wel zeker dat dit op meer dan 4% uitkomt. Ik wil dus veel meer duidelijkheid over de cijfers. Ik wil ook weten waarom de minister ons in de schriftelijke procedure meldt dat zij de Kamer medio 2011 inzicht gaat verschaffen, terwijl in het conceptjaarplan van de inspectie staat dat dit orgaan het onderzoek hiernaar pas in 2012 start. Ik bedoel dus dat ongeveer alle ouders op het schoolplein zich verbazen over de spectaculaire toename van dyslexie in de klas, maar OCW heeft de gegevens niet en lijkt ook nog eens weinig aanstalten te maken om deze te verzamelen. Dat lijkt mij onjuist. Ik krijg graag een reactie van de minister.

Lees meer

Spreektekst Ton Elias AO Passend Onderwijs d.d. 29-06-2011

We bespreken vandaag weerbarstige materie, waarbij de verschillen tussen fracties naar mijn taxatie minder groot zijn dan het soms lijkt.

Ik wil vandaag een nadrukkelijke poging ondernemen om te bezien of we een brug kunnen slaan om dit deel van het onderwijsbeleid met meer eensgezindheid vorm te geven.

Dat begint er wat mij betreft mee om met wat meer afstand naar de expertisebekostiging te kijken. Er is, zoals ik eerder al naar voren heb gebracht (op 16  februari), het volgende gebeurd. In 2003 heeft PvdA-staatssecretaris Karin Adelmund de historisch gegroeide budgetten voor sommige scholen willen inperken. Dat leidde tot politieke weerstand, die destijds is afgekocht door de financiën in stand te houden en er het etiket expertisebekostiging op te plakken. De scholen die het betrof, de brief van de minister van 17 juni onderschrijft die lezing, hebben dat geld vervolgens gebruikt voor een mix van expertise-uitbouw en zorg en onderwijs voor hun kinderen. De stelling van de minister in haar brief over passend onderwijs van 31 januari 2011 dat de expertise inmiddels nu wel is opgebouwd en dat dus de extra financiering voor specifiek de expertise kon worden geschrapt, trof volgens de scholen dus tenminste voor een groot deel die zorg en dat onderwijs. Terugkijkend is het onjuist geweest van het departement van OCW om na de beslissingen van 2003 niet te verifiëren hoe het nu bij de scholen met expertisebekostiging wérkelijk liep, zoals het net zo onjuist was dat de scholen niet zelf piepten en aan de bel trokken bij het Ministerie om te melden dat ze het merendeel van het geld voor expertise hard nodig hadden en ook gebruikten voor het normale onderwijs- en zorgproces.

Wat daar ook terugkijkend van zij, nog steeds staat voor mijn fractie wat ik bij de behandeling van de Onderwijsbegroting in november reeds zei: kinderen, die werkelijk extra zorg behoeven, zullen die altijd moeten ontvangen. In het hele proces van invulling van passend onderwijs zal de VVD dat uitgangspunt niet verlaten. Alleen, en ook dát heb ik eerder benoemd, niet alle zorg die je theoretisch kúnt geven, ben je als samenleving ook verplícht om te geven. In de vele gesprekken op scholen voor speciaal onderwijs, met directeuren van clusterscholen, met tal van betrokkenen, maar ook hier in de Kamer heb ik steeds gezegd op zoek te zijn naar wat ik noemde een verantwoord sociaal minimum. Welke sleutel is in dát kader reëel voor epilepsiescholen, voor dovenscholen, voor Tyltylscholen – nóem maar op. En op die vraag, meneer de voorzitter, geeft deze brief van de Minister onvoldoende antwoord. En dat moet volgens mijn fractie wel. We moeten een zo objectief mogelijke maatstaf hebben of ontwikkelen om te bepalen hoeveel docenten en assistenten we per 10 kinderen per welke onderwijssoort nodig hebben. Anders slaan wij hier qua financiering een slag in de lucht.

De facto doet de Minister dat in haar brief ook. Ze schrijft: we weten niet exact hoe het nu zit op die scholen met expertisebekostiging, maar laten we nou maar een deal maken om van het gedoe af te zijn en hen nog vijf jaar het oude bedrag te gunnen minus tien procent omdat ze zelf ook willen bewegen en dan zien we over vijf jaar wel verder.

Dat is niet de route die de VVD wil. Voor je het weet zijn, ik noem maar een dwarsstraat, Tyltylscholen slechter af dan expertisebekostigde scholen, terwijl de behoefte aan ondersteuning daar sterker zou kunnen zijn. Beleid moet niet een slag in de lucht zijn. Wij moeten hier gelden voteren op basis van criteria. In de brief gebeurt dat inzake de expertisebekostiging niet, want de Minister schrijft dat het beeld “onduidelijk” is en dat “diepgaander onderzoek” nodig is. Mijn fractie geeft de Minister zeer dringend in overweging om het jaar uitstel te gebruiken voor een objectiever vaststelling zoals ik daarnet heb aangegeven. Opvallend genoeg is bijvoorbeeld de directeur van één van de epilepsiescholen dit met mij eens, zo is me tijdens de gesprekken gebleken: ook hij vindt dat er een structurele oplossing moet komen op grond van heldere criteria. Graag een duidelijk antwoord van de minister op dit voor mijn fractie zeer zwaarwegende punt. Overigens spreekt het voor zich dat dit alles binnen de afgesproken financiële kaders moet gebeuren en er eventueel op andere plekken binnen passend onderwijs dan scherper aan de wind zal moeten worden gevaren, want dat het open einde karakter van de regeling van tafel moet en dat de ongebreidelde groei moet stoppen, staat voor mijn fractie en ook voor andere fracties buiten kijf. Ik overweeg een motie in te dienen om die meer objectieve maatstaf in het systeem te krijgen.

Ook vraag ik aandacht voor goed functionerende ambulante begeleiding bij die scholen, waar zulke specialistische hulp geboden wordt, dat het goed kan zijn om de specialistische kennis die bij en rond die scholen wordt opgedaan ook landelijk dekkend in te zetten – ik weet dat collega’s hier ook nog aandacht voor zullen vragen, dus ik stip het punt hier louter even aan.

En -samenhangend met mijn punt over het sociaal verantwoorde minimum- dan tenslotte rond dit eerste punt een vraag over het regulier onderwijs: wat vinden we dat een regulier docent aan moet kunnen, wat is het maximum aan zware zorg leerlingen dat in zijn/haar klas zitten? Want ook daar zal het samenwerkingsverband rekening mee te houden hebben – hoe kijkt de minister daar tegenaan?

Mijn tweede punt van zorg over de brief van de minister betreft de samenwerkingsverbanden. Hoofdvraag: wordt het niet te bureaucratisch, te duur, teveel opgetuigd en raken de ouders niet teveel uit zicht bij de besluitvorming rond een kind.

Kan de minister allereerst nog eens aangeven vanuit welke positie zij aan de slag is gegaan met het nieuwe stelsel? Voor de VVD staat het belang en de keuzevrijheid van ouders voorop. De samenwerkingsverbanden en de schoolbesturen moeten gehoord worden, want zij spelen een grote rol. Maar zij bestaan niet omwille van zichzelf, zij hebben een taak om te zorgen dat kinderen op de juiste schoolplek terecht komen. Wat nu als in het voorgenomen stelsel zoals de brief ons dat schetst een kind een stempel krijgt van de ene school, met rapporten en de hele papieren rimram erbij, en de ouders zijn het daar niet mee eens. Die willen graag een andere school voor hun kind. Zit dat kind dan voorgoed met een stempel? Moeten zij dan al die rapporten meenemen naar het samenwerkingsverband, terwijl ze de conclusie niet delen? Zijn zij vrij om te kiezen als ze met hun kind naar een andere school willen?

Gaan de WSNS-samenwerkingsverbanden (Weer Samen Naar School) in het wetsvoorstel dat aan de Kamer wordt gestuurd de basis vormen voor de samenwerkingsverbanden passend onderwijs?

Verdwijnen dan de huidige WSNS samenwerkingsverbanden – en hoe zou dat zich verhouden tot de aangenomen motie Elias c.s.?

Kan de minister toelichten wat de doelstelling van de WSNS samenwerkingsverbanden was en of dat doel overeenkomt met het doel van de nieuwe samenwerkingsverbanden passend onderwijs? Als de doelstelling overeenkomt, wat is volgens de minister dan de reden dat het in de nieuwe verbanden beter gaat werken? Leidt de nieuwe structuur tot nieuwe lagen en meer bureaucratie?  Wat vindt de minister van de kritiek van de samenwerkingsverbanden zelf dat er te veel verplichtingen (regionale indeling, wie met wie moet) worden opgelegd? Wat vindt de minister van de kritiek van ouders en scholen dat juist meer inhoudelijk zou moeten worden vormgegeven aan welke criteria samenwerkingsverbanden zich moeten houden bij het doorverwijzen, zodat zij niet alle vrijheid hebben?  Verder: hoe verhouden het speciaal basisonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs zich tot elkaar in de samenwerkingsverbanden: bestaan er twee per regio, of vallen ze onder hetzelfde? Signaal dat ik krijg [van het samenwerkingsverband primair onderwijs Zuid Holland Zuid] is dat er in het primair onderwijs juist een afname van het aantal zorgleerlingen plaatsvindt, terwijl in het voortgezet onderwijs sprake is van een toename. In het speciaal basisonderwijs was toch sprake van budgetfinanciering en alleen in het voortgezet onderwijs een open einde regeling? Kan de minister toelichten waarom het hele stelsel op de schop gaat en niet alleen het voortgezet onderwijs?

Tot slot nog een aantal andere vragen:

1. Verevening: Heeft de minister bij de verevening rekening gehouden met ouders die in de buurt van een zeer specifieke school (bijv Tyltyl in Maastricht) zijn gaan wonen, waardoor het aantal leerlingen in met name zware categorieën niet evenredig verdeeld is?

2. In Amsterdam en Rotterdam worden pilots ontwikkeld om de invoering van het passend onderwijs te verbinden aan decentralisatie van de jeugdzorg en zo meer aan te sluiten bij gemeenten. De geluiden vanuit gemeenten zijn positief, maar vanuit scholen juist niet. Zij moeten al samenwerken in het samenwerkingsverband, maar ook met Zorg Advies Teams en geven daarom aan dat de bestuurlijke drukte wat ál te groot wordt. Is hier rekening mee gehouden bij de opzet van de pilots, m.a.w. wordt juist op dit probleem goed gelet?

Lees meer

Spreektekst Ton Elias Algemeen Overleg Leraren d.d. 21-06-2011

Uit alle internationale wetenschappelijke onderzoeken en studies blijkt: de leraar is na het kind de belangrijkste figuur op school.

Met dit actieplan stelt staatssecretaris Zijlstra concrete doelen om de professionele kwaliteit van leraren en schoolleiders te verbeteren, omdat zij immers cruciaal zijn voor de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs.

Dit actieplan kiest, naast gerichte financiële prikkels, vooral voor een principiële, structurele en mentale aanpak om leraren kwalitatief over de hele linie beter te laten functioneren.

Het actieplan zet in op professionalisering van leraren en schoolleiders. Het Kabinet gaat voor de periode 2012 t/m 2015 concrete prestatieafspraken maken met werkgevers over professionalisering van leraren en schoolleiders in primair-, voortgezet en (hoger) beroepsonderwijs. Wanneer er goede en concrete afrekenbare prestatieafspraken gemaakt kunnen worden en er goede afspraken gemaakt kunnen worden over het inzetten van bestaande nascholingsmiddelen zullen extra middelen beschikbaar worden gesteld in twee tranches. Afhankelijk van de voortgang en de inzet in de eerste tranche zal ook de tweede tranche worden toegekend. Dat laatste spreekt ons aan: eerst zien, dan geloven.

Speerpunten in het actieplan zijn een effectief lerarenregister voor het primair-, voortgezet en beroepsonderwijs, leraren met een opleiding op masterniveau en actiegerichte prestatieafspraken met de onderwijssectoren over professionalisering. Er gaat budget naar een betere beloning en vooral meer carrièremogelijkheden voor leraren. Daarnaast wordt geïnvesteerd in het versterken van het beroep van de leraar. Dat gebeurt met de lerarenbeurs, de promotiebeurs, de ontwikkeling van een lerarenregister door de beroepsgroep en met de verbetering van de kwaliteit van de lerarenopleidingen.

De staatssecretaris kondigt aan te investeren in prestatiebeloning voor excellente individuele leraren en lerarenteams in het primair-, voortgezet en beroepsonderwijs. Daartoe zal gewerkt worden met experimenten om te bezien hoe de prestatiebeloning kan worden ingevoerd, in plaats van dat er Haagse blauwdrukken zullen worden opgelegd. Ook wordt geïnvesteerd in nascholing; de Staatssecretaris ziet daarbij professionalisering breder dan het volgen van individuele of teamgerichte nascholing.

Want eerst wanneer op alle lagen dezelfde ontwikkeling wordt nagestreefd, ontstaat een lerende organisatie met een duurzame verbetercultuur, zo schrijft de staatssecretaris ons.

De VVD is over nagenoeg de volle breedte zeer positief over het volledige actieplan. Zij heeft slechts twee belangrijke aanvullingen.

Ten eerste: er moet meer tempo worden gemaakt met de civiele werking van het lerarenregister. Het moet niet tot 2018 hoeven te duren voor dit volledig werkt. Waarom moeten processen in Onderwijsland altijd zo onmenselijk traag verlopen? Als ondernemers zo traag op de economische crisis hadden gereageerd, was Nederland allang failliet. Waar haalt het onderwijs toch het waanidee vandaan dat reële problemen zo sterk op de lange baan geschoven kunnen worden? Verder moet het register ook echt wat voorstellen. Dus niet: als je je hebt ingeschreven bij een cursus, dan is het voldoende. Hoe gaat dat vorm krijgen? Wie controleert?

Ten tweede: wij zien graag meer ZZP-ers in het onderwijs; de minister zegt iedere keer als ik het haar vraag heel vriendelijk dat dat ook gewoon mag, geen probleem. Alleen: CAO’s bemoeilijken dat zéér – en bij CAO’s, dat realiseer ik me, heeft de overheid geen rol. Toch blijft dat wringen, en niet alleen bij dit onderwerp in de CAO’s: het gaat hoe je het ook wendt om overheidsgeld dat wordt aangewend. Ik zou me kunnen voorstellen dat er niet alleen informeel, maar ook formeel, zonder nu meteen aan een aanwijzingsbevoegdheid te denken, een mogelijkheid zou moeten bestaan waarin de minister en de staatssecretaris de sectorraden indringend laten weten dat ze bepaalde ontwikkelingen gewenst of juist ongewenst vinden, waarna die sectorraden zich wel drie keer achter de oren zouden moeten krabben vooraleer ze zich van een zodanig zwaarwegend advies niks zouden aantrekken. Ik vind de werkgeversrol van de sectorraden in hun hybride karakter van deels werkgever, deels belangenclub en deels soms zelfs regelrecht actievoerder tégen het kabinet, nu bepaald te vrijblijvend. Ik heb dat vaker betoogd, maar ik vind dat dat het meest knelt in het arbeidsvoorwaardenbeleid. Graag vraag ik de staatssecretaris om hier eens met de nodige creativiteit op te antwoorden.

Meneer de Voorzitter, ik rond af. Bij de behandeling van de onderwijsbegroting ben ik over de leraar begonnen en bij de behandeling van het algemeen overleg over lerarenbeleid eind januari heb ik het, samengevat, ook al gezegd, ik citeer mezelf: “meer aandacht voor de goeie leraar, voor het stimuleren van talent, voor prestatieverschillen en bijbehorende beloningsverschillen. Met één hoofddoel: kinderen goed les te geven.” Einde citaat.

Deze plannen van deze staatssecretaris vormen van die inzet en die pretentie een uitstekende eerste concrete weerslag. Het actieplan van vandaag kent hobbels, valkuilen, beren op de weg en nog een heleboel clichés meer, maar met dit tweede baanbrekende actieplan van het kabinet dat we binnen een tijdsbeslag van twee weken bespreken wordt niettemin een belangrijke cultuuromslag in het denken over ons onderwijs concreet in gang gezet. Ik heb niet de indruk dat men zich dat buiten onze kleine vergaderzaaltjes realiseert, maar dat komt dan op enig moment vanzelf nog wel. Ik heb sinds ik ze in 1977 ben begonnen te lezen, niet zulke heldere en concrete stukken over onderwijsbeleid tot me kunnen nemen als met deze drie actieplannen het geval was. En ik complimenteer de bewindslieden er dan ook namens mijn fractie meer dan van harte mee.

Lees meer

Den Haag – De VVD kan zich goed vinden in het Actieplan Beter Presteren dat Minister van Bijsterveldt als eerste van drie plannen aan de Kamer heeft gestuurd. Met dit actieplan wil de Minister van Onderwijs de ambities en prestaties van leerlingen in de onderbouw van het gehele voortgezet onderwijs en vooral ook in de hogere klassen van de HAVO en het VWO versterken. Er volgen nog twee plannen over respectievelijk het basisonderwijs en het lerarenbeleid.

Onderwijswoordvoerder Ton Elias: “De VVD kan zich over de hele linie uitstekend vinden in deze eerste van drie actieplannen. Ik beschouw het onderhavige actieplan als een verademing voor het onderwijs. Wat mij sterk aanspreekt is dat het plan concreet en doelgericht is en data en deadlines bevat. Ik ben het dan ook faliekant oneens met de vakbond AOb, die zeer kritisch over de plannen is.”

De VVD is blij dat de verplichte landelijke toets aan het einde van de onderbouw, een nadrukkelijke VVD-wens, wordt ingevoerd. Elias: “Ik sta vierkant achter de scherpere keuze voor Engels, Nederlands en Wiskunde, omdat een goede beheersing van deze basisvaardigheden voor een belangrijk deel het latere succes in de schoolloopbaan bepaalt.

Wel wil ik de garantie dat ook vakken als Geschiedenis en Algemene Ontwikkeling (bijvoorbeeld maatschappijleer) niet in de verdrukking komen.”

Maar de VVD blijft op een aantal punten kritisch. “Er moet echt meer tempo op. Ook wil ik meer duidelijkheid over de precieze planning en inhoud van extra aandacht voor hoogbegaafden in het voortgezet onderwijs. En daarnaast wil ik ook nadrukkelijk aandacht voor excellentie op en van VMBO-scholen. Dat moeten we niet alleen op HAVO en VWO stimuleren, maar op alle niveaus.”, aldus Elias.

“Het hele plan ademt de ambitie om niet alleen het beste uit alle leerlingen te halen, maar vooral ook eindelijk eens alles uit de beste leerlingen te halen. Met concrete data, deadlines en afspraken. Ik heb voor het eerst sinds jaren het gevoel dat er daadwerkelijk een cultuuromslag in het denken over onderwijs op gang gekomen is.”

Lees meer