MBO moet meer smoel krijgen – spreektekst Ton Elias
AO MBO d.d. 20-04-2011

20 april 2011 Spreektekst Ton Elias (VVD) voor het Algemeen Overleg met minister Van Bijsterveldt over het MBO

Bespreken vandaag in dit Monster-overleg een baaierd van brieven, voorstellen, nota’s en rapporten over het middelbaar beroepsonderwijs. Overigens compliment aan de minister (en haar ambtenaren!) dat het Actieplan slechts tien pagina’s bevat en helder is opgeschreven. Ga zo door, zou mijn fractie zeggen.

Ik haal er een paar hoofdthema’s uit, maar eerst een punt uit eigen ervaring – ik moest me immers dit deel van m’n portefeuille eigen maken en de hele rijstebrij door.

Het middelbaar beroepsonderwijs doet zichzelf tekort door de ondoorzichtigheid en het gebrek aan duidelijkheid van de sector. Onze economie heeft dringend goeie vakmensen nodig: electriciens, secretaresses, verpleegkundigen, loodgieters noem maar op. Het MBO moet ze opleiden, kneden en vormen. Maar wat hebben we gedaan? Van dat MBO hebben we een volmaakt ondoorzichtige lappendeken gemaakt.

‘Mijn dochter zit op BOL-3’ en ‘mijn zoon wordt AKA’, ze zitten op twee verschillende ROC’s – – meneer de voorzitter, dat zijn géén beste verjaardagsbinnenkomers!

Ik pleit voor een véél betere herkenbaarheid van het MBO. En ik doe ook een voorzet. Laten we het vanaf nu –in navolging het actieplan- hebben over entree-opleidingen voor niveau 1, over het middelbaar vakonderwijs als het over niveau 2 en 3 gaat, over middelbaar beroepsonderwijs bij niveau 4 en laten we de Associate Degree nog vóór ie er is als de bliksem ‘beroepsgraad’ noemen. Ik pleit voor een assertieve actie ‘herkenbaarheid beroepsonderwijs’. Uiterlijk 1 oktober a.s. moeten er  nieuwe herkenbare namen op de gevels van onze MBO-scholen komen binnen deze structuur. Als deze “Actie Gevelduidelijkheid” is afgerond, en dat moet gewoon echt binnen een paar maanden, dan komen er scholen met een duidelijke naam.

Er is al veel gewonnen als een school ‘Middelbaar vakonderwijs toerisme’ heet in plaats van “ROC A12 Leisure & Hospitality. Als dat eventueel betekent dat ook dat het begrip ROC weer van de gevel verdwijnt, dan moet dat maar. Prima als dat aan de achterkant zo blijft heten, ik ben niet tegen professionele verbanden, sterker nog: ik ben daar vóór, maar laten we toch vooral duidelijkheid verschaffen over wat er binnen een school achter de gevel gebeurt.

Laten we maar meteen eens kijken wat die Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven voorstelt door hen dit op zich te laten nemen. Dat lijkt me een mooi toelatingsexamen voor ze om te laten zien of ze efficiënt en doelgericht iets kunnen oplossen. Misschien halen ze er een paar bij voorkeur onbetaalde adviseurs bij – laat ze maar snel met een praktisch advies komen, uiterlijk 1 oktober, dat ervoor zorgt dat het MBO alsnog een herkenbaar smoel krijgt. De minister wil, zo schrijft ze in het actieplan, dat de route via het MBO naar vakmanschap door ouders en jongeren beter gewaardeerd wordt – nou: laten we dan maar ‘s  beginnen met te zorgen dat die ouders en jongeren snappen wat ze er kunnen leren. Ik ben zelf als Kamerlid een maand bezig geweest om door te hebben hoe het MBO in elkaar steekt. Het is oliedom dat het zo ingewikkeld en ondoorzichtig is gemaakt. Dat is één. Graag reactie van de minister.

Ik heb vervolgens binnen die baaierd van stukken vier kernthema’s.

1. Als eerste wil ik graag doelmatigheid noemen – gaan we in het MBO wel goed met de overheidseuro’s om.

Neem nu de bezettingsgraad – voorbeeld Albeda-college (in de oude RDM-loods) – prachtige opleidingshal, 50% bezet met leerlingen. MAAR Zadkine overkant vd Maas: idem, ook 50%. Tijd voor een nieuwe Taakverdeling en Concentratie-operatie? (Deetman, universiteiten 1983). Daar zit een probleem. Ik ben het eens met de minister waar ze schrijft (op pagina 5 met iets meer ambtelijk omhaal van woorden, maar daar komt het wel op neer) dat we niet meer in de Sowjetunie leven. Maar zoals zij het nu wil, is het écht te vrijblijvend. Ze wil pilotregio’s – ik neem nu maar even aan dat ze in gewoon Nederlands ‘proefprojecten’ bedoelt? En in die proefprojecten moet het proces van afspraken tussen de instellingen onderling én het bedrijfsleven over concentratie en taakverdeling tot stand komen, ondersteund door een gezaghebbend persoon, wat heet, een ‘autoriteit’ zelfs – en daar moeten fijne ‘onderlinge omgangsvormen’ uitrollen en die gaan dan weer de basis vormen voor een model van bemiddeling en arbitrage voor het geval de instellingen er zelf onderling misschien over een jaar of twee tóch niet uit zouden komen …

Beste minister, dat Stalin aan de ene kant niet goed is, begrijp ik – maar aan de andere kant: op welke roze wolk zat u toen u dit bedacht? Dit is werkelijk Marja in Wonderland … Het proces van herverdeling en indikking gaat over macht, over invloed, over bestaande gebouwen en over geld. Daar gaat u met dit soort brave, wollige teksten niet uitkomen – en dat moet dus écht anders. Ik vraag u dat namens de belastingbetaler en ik vraag u dat dus verrekt serieus. En ik heb een opvallende bondgenoot, namelijk de Federatie Nederlandse Vakbeweging FNV – en gelegenheidscombinaties, daar ben ik als praktisch politicus niet vies van. FNV schrijft ons het “ongewenst” te vinden (brief 31 maart 2011) dat “roc’s, aoc’s en vakscholen binnen en buiten hun eigen regio concurreren door dezelfde opleidingen aan te bieden”. Dat vinden ze mét mij inefficiënt én het gaat ten koste van de kwaliteit. “De overheid zou meer dwingend moeten regelen dat opleidingen hun aanbod onderling met het georganiseerde bedrijfsleven afstemmen’. FNV wil eerst kijken of een school een bepaald aanbod wel aan kan en pleit voor een licentie-systeem met landelijke afspraken wie wat waarom en onder welke voorwaarden mag aanbieden, met het kwaliteitsaspect als springend criterium. Heeft een school goede docenten in huis? Welke bereidheid heeft het bedrijfsleven om mee te betalen? De nieuwe Stichting Bedrijfsleven Beroepsonderwijs zou een rol moeten spelen bij zo’n goedkeuringssysteem via licenties. Maar ik vind dat ook de overheid een vinger in de pap moet hebben, nogmaals: het gaat hier om de doelmatige besteding van onderwijseuro’s – er moet tenminste een waarnemer bijzitten als we het via die Stichting en met licenties gaan doen en de minister moet een stok achter de deur hebben om ook daadwerkelijk mee te kunnen slaan als dat onverhoopt nodig zou zijn. Plus termijnen. Gesprekspartners moeten er niet onderuit kunnen om stúkken efficiënter te gaan werken. Daar moet ook absoluut geld te vinden zijn, geld dat voor een groot deel moet worden geherinvesteerd in het onderwijs, wat de VVD-fractie betreft. Er moet voor de betrokkenen een prikkel in zitten om dat geld te vinden. En iedereen moet meedoen (voorbeeld gemeenteraad Delft) Graag een inhoudelijke reactie vd minister.

Graag ook het niet-bekostigde onderwijs binnen de doelmatigheid meenemen: kunnen we dat meer binnen de muren van het MBO laten opereren? Dat het commercieel onderwijs  lid van die nieuwe stichting moet zijn staat voor mij overigens sowieso vast – Minister mee eens?

Overigens: ik vraag de minister dringend haar beslissing om het commerciële onderwijs geen toegang te geven bij educatie aan laaggeletterden, te heroverwegen. Ik werk het hier technisch verder niet uit, maar de zogeheten dubbele oormerking en daarmee het voortrekken van het bekostigde onderwijs moet wat ons betreft van tafel. Is voor mijn fractie een belangrijk punt, hoop dat de minister dit signaal goed verstaat.

Regeerakkoord: Aansluiting bedrijfsleven – tevredenheid bedrijfsleven laten meespelen in de bekostiging – hoe, wanneer?

Veel te doen over terugdringing van de aantallen beroepsqualificaties;  – ambachtelijkheid wel degelijk behouden. Het is niet zozeer het aantal qualificaties dat het probleem is, maar het teveel vóórkomen van plekken waar je die qualificatie kunt halen. Ik heb er geen enkele moeite mee dat er maar één opleiding tot pianostemmers (ergens aan een school gehangen in A’dam, begreep ik) voor die 15 stemmers in Nederland is – maar ik zou het doodzonde vinden als we hen én de tassenmakers, glaszetters, uurwerkreparateurs en ga zo maar door niet meer zouden opleiden. Laten we dat zakelijk verantwoord doen (dus desnoods maar op één plek in Nederland) en alleen als er vraag naar is, maar laten we de specialistische vakman niet laten uitsterven – daar krijgen we anders écht spijt van later. De minister rept van ‘zoveel mogelijk behouden’ en van ‘een meldpunt’ – dat is me nét niet safe genoeg. Graag reactie.

2. Het inkorten van 4 naar drie jaar.

De opleidingsduur wordt verkort van vier naar drie jaar voor MBO-4, met wellicht een uitzondering voor techniek. Even bij het begin beginnen: waar blijven die zeg reëel 700 uur (als je alles optelt en aftrekt) verschil met nu? Waren dat allemaal onzinvakken of onzin-uren? In de praktijk hoor je dat er wel wat “lucht” in die opleidingen zat. Maar waar dan? En hoe weten we dat dan? Wat kan er uit, wat blijft er over, wie gaat dat bepalen – en hoe? Gaat dat allemaal door de Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven bepaald worden? ? En zo ja, binnen welke randvoorwaarden – ik neem toch aan dat de minister en wij willen bepalen WAT leerlingen moeten kennen en kunnen?

Voor techniek en of zorg kan het níet in drie jaar, zeggen de praktijkmensen. Wat vindt de minister? Zij hint al op een eventuele uitzondering voor techniek – zorg noemt ze niet? In drie jaar moet er een hoop te leren zijn – als je je toekomstige vak tenminste serieus neemt – en we hebben het hier over een volwaardige BEROEPSopleiding, ik wil dat nog eens heel sterk benadrukken. Het MBO leidt in de visie van mijn fractie op tot een beroep. Het is leuk en aardig en meegenomen als leerlingen doorstromen naar het HBO, het is prima als de Koninklijke route wat vaker genomen wordt voor laatbloeiers, dus VMBO-MBO-HBO, in plaats van via het Havo – allemaal tot je dienst, maar het MBO leidt wat mij betreft in principe op voor de arbeidsmarkt. Is de minister dat met de VVD-fractie ééns?  Dat brengt me als vanzelf op de kernvakken in het beroepsonderwijs. Vanuit de praktijk signaleer ik te vaak het misverstand dat OMDAT het om een beroepsopleiding gaat, de kernvakken en algemene vorming minder belangrijk zijn. Dat is onjuist – en ik vraag de minister de komende jaren ook om uitleggend rond te gaan. Want hoe neerbuigend er ook over gedaan moge worden en hoe begrijpelijk het vanuit de mensen die voor een ongemotiveerde klas staan ook is: de deetjes en teetjes op de juiste plaats zijn en blijven belangrijk en zonder taal en rekenen heb je veel ellende, óók in beroep en bedrijf. Wat we alleen niet moeten doen is dóórslaan en -in de manier van zowel onderwijzen als examineren- rekening houden met de mate van beroepsgerichtheid. Als ik de zorgen van MBO-paus Jan van Zijl over wat hij in walgelijk jargon de avo-ïsering van het beroepsonderwijs noemt zo mag verstaan, zijn we denk ik al een eind op weg. Graag wat beschouwende opmerkingen van de minister over dit thema in relatie tot de mogelijkheden tot examineren.  En op één punt specifiek: zij schrijft ergens dat ze, als het over het de vorm van centrale examens in het MBO gaat, wil wachten op commissie voor de examens – ik wil haar dringend vragen daarover hier, vandaag al haar eerste gedachten weer te geven.

Over de inkorting van vier naar drie jaar nog een paar suggesties:

-is het een idee om te werken met het model “inkorten, tenzij”? Je moet goed oppassen als je het aan de instellingen zelf overlaat om in eigen vlees te snijden – daarvoor herinner ik me nog te goed hoe de universiteiten in 1978 hun herprogrammeringsvoorstellen om tot een doelmatiger tweefasenstructuur  van VVD-onderwijsminister Pais te komen verziekten. Maar als we nou een kiezen voor het uitgangspunt ‘inkorten, tenzij’ plus de regie van de Stichting Beroepsopleiding Bedrijfsleven plus de OCW-waarnemer in die club? Laat opleidingen zelf maar aangeven waarom het niet kan.

-Binnen de bekostiging komt een wetswijziging om de prikkels in te voeren om de opleiding te verkorten. Ik vraag daarbij wel aandacht voor de proef met het Associate Degree, de twee-jarige kop bovenop het MBO onder HBO-regie. Dat moet wel iets voorstellen, om reden waarvan ik de minister de garantie vraag dat de invoering van de beroepsgraad (de Associate Degree dus) niet moet opvangen dat MBO-4 een jaar korter wordt. Ik vraag dat luid en duidelijk, omdat het antwoord ongetwijfeld gaat luiden “natuurlijk niet”, maar ik zie hier een risico in de komende vijf jaar, als blijkt dat het inkorten eigenlijk inhoudelijk niet haalbaar was.

-En tenslotte: komt het bouwwerk met de competentiegerichte  qualificaties (ik zou zeggen: het vakdiploma als u het niet erg vindt!!) niet in de knel als we naar drie jaar gaan; volgende week  wetsvoorstel, timmert dat de boel niet vast?

3e punt: organisatorische rommeligheid en toezicht

De VVD vindt dat het MBO z’n zaakjes over de hele linie beter op orde moet brengen. Ik realiseer me dat ik daarmee generaliseer en de goeien tekort doe, maar dat is niet afdoende reden om niet te wijzen op te veel geklungel met roosteren, gebrek aan praktijkbegeleiding, slechte studievoorlichting en zo meer. Als je met leerlingen praat, en dat heb ik veel gedaan, vooral ook uit het zicht van de onderwijsBobo’s, doemt te vaak het beeld op van een slordige, rommelige sector. Dat moet echt beter.

In dat verband verbaast het mij dat de Inspectie van het onderwijs in het Actieplan van de minister relatief weinig aandacht krijgt. Ook in het MBO zou toch een toezichtskader moeten worden ontwikkeld op basis van risicotoezicht (moet in 2012 ingaan). Ik herhaal mijn vraag of de minister wil bevorderen dat de Inspectie ongevraagd kan binnenstappen en onverwacht lessen kan volgen en op school rondkijken. Dus NIET n.a.v. signalen, maar gewoon, heel ervaren rotten in het onderwijsvak die eens een kijkje nemen, gesprekken voeren en een kleuring aan de kille cijfers rond zo’n school geven, als extra wegingsinstrument. Ik heb veel onderwijsmensen gesproken, die zeiden daar vroeger tegen te zijn geweest, maar als tegenwicht tegen het cijfermatige er nu veel voor te voelen. Graag reactie.

Essentieel voor goed bestuur is de rol van de Raad van Toezicht.  Binnenkort (wanneer eigenlijk?) krijgen we een wet die de positie van die Raden moet versterken. Ik ben er niet gerust op, zeg ik maar in alle duidelijkheid. De passages hierover in het actieplan zijn erg voorzichtig. Ik stel me namens de VVD op het standpunt, en die mantra zult u echt nog héél vaak van mij horen, dus wen er maar vast aan, dat iedere onderwijseuro goed en verantwoord moet worden besteed. Ook hier vind ik de FNV en de AOB aan mijn zijde, die inzien dat er geen socialist meer op het onderwijsministerie zit die een cadeau van een miljard uitdeelt om de vakbond te paaien en er niks voor terugvraagt . . . “Het actieplan biedt te veel vrijblijvendheid t.a.v. de besteding van het onderwijsgeld”, schrijven ze – en ik ben het met hen eens!

Op het geld letten, begint bij de bestuurders in het middelbaar beroepsonderwijs en voor zover ze dat níet doen, moeten we dus bij de Raden van Toezicht zijn. Mij bekruipt het onprettige gevoel dat daar nog teveel ouwe-jongens-krentenbrood zit – en er te gemakkelijk een hand boven het hoofd gehouden wordt als een bestuurder een schuiver maakt. Maar die schuivers, meneer de voorzitter, zijn schuivers met gemeenschapsgeld – en daar kunnen we niet hard genoeg zijn. Ik wil de minister vragen dat standpunt te onderschrijven en ook haar wetsvoorstel in die geest op te stellen. Het minste dat daar bij past is een scherpe certificering voor leden van Raden van Toezicht – en niet alleen voor toekomstige, maar zéker ook voor zittende leden.

Tenslotte punt 4: de leraar en de verhoging van de onderwijs-uren.

Bij het algemeen overleg over leraren heb ik (20 januari j.l.) al gezegd dat we sowieso minder een mantra van  bevoegdheid bij leraren moeten maken, ik ken heel bekwame leraren die formeel niet bevoegd zijn (Rutte!). Dat geldt natuurlijk nog veel sterker in het MBO. Heb op werkbezoeken prima kerels in die klassen gezien, die leerlingen leren pijpfitten of die rechtstreeks uit de garage kwamen, die geen bevoegdheid hadden en hele goede docenten of ondersteuners waren. Daar moeten we echt niet rigide in zijn. Vooral voor de BBL, de beroepsbegeleidende leerweg, vier dagen bij de baas en één dag op school, verzoek ik de minister (en haar staatssecretaris indien relevant) de zaak in formele regelingen niet zodanig dicht te timmeren, dat goeie, praktijkgerichte krachten buiten de school gehouden worden. We hoeven echt geen mastertitel voor de metselaar die lesgeeft.

Ondanks de aandacht voor leraren staat er in het actieplan meer over zij-instromers dan over ‘flexibel docentschap’: mensen uit het bedrijfsleven die één dag in de week voor de klas komen te staan. Waarom komen we niet tot een systeem waarbij vaste leerkrachten verplicht één dag in de week op de werkvloer moeten staan? Zo houden zij ook het vakmanschap hoog in het vaandel. En hoe zit het met ZZP’ers voor de klas? De vorige keer dat ik het vroeg, kreeg ik als antwoord dat het mag. Maar in de CAO’s  is er de facto geen ruimte voor. Hoe beoordeelt de minister dat? En voor ze gaat zeggen dat ze daar niet over gaat: dat is te gemakkelijk. Wij vinden hier in Den Haag iets van hoe we het onderwijs inrichten. Daar horen wel degelijk ook arbeidsvoorwaarden bij als die modernisering van het onderwijs frustreren – of zelfs slecht zijn voor het onderwijs aan kinderen. De Bapo (bevordering arbeidsparticipatie ouderen) loopt op naar 5% in het MBO, u hoort het goed minister, de totale werkkracht in het MBO die door de Bapo-regeling NIET kan worden ingezet loopt op naar 4,4 procent in 2014. In rond Hollands betekent dit, dat er op iedere twintig docenten straks één betaald op de camping in de Dordogne zit – een hele leuke regeling, ingevoerd en bedacht door socialisten aan het onderwijsroer, maar onbetaalbaar en onhoudbaar in deze tijd. Is de minister dat met me eens en wat gaat ze eraan doen?

Bij onderwijs-uren is ook in het MBO essentieel wat we eronder verstaan. Ik kan dit nu -gelet op m’n spreektijd-  verder niet uitwerken- maar ik vind dat de kaders vrij precies moeten worden omschreven. Voor leerlingen die de beroepsbegeleidende leerweg volgen (BBL-ers in nog steeds vreeswekkend jargon),  vind ik dat, wanneer ze in een modern en groot lokaal zitten waar intensieve begeleiding in de ene hoek plaatsvindt en zelfwerkzaamheid met computers in de andere hoek (waarbij wel een docent in de buurt is), dat wel degelijk als onderwijstijd mag gelden.  En dat preciezer omschrijven is NIET een bureaucratische stommiteit, maar moeten we willen doen, juist om ervoor te zorgen dat we iets reëels opleggen en niet iets onmogelijks waar elke instellingen dan vervolgens handigheidjes voor gaat verzinnen om eronder uit te komen. De Algemene Onderwijsbond schrijft daar hele zinnige dingen over in zijn brief aan de onderwijsraad van 18 maart j.l.

Ik rond af.

Het onderwijs heeft de afgelopen maanden heftig geprotesteerd tegen de plannen van dit kabinet. Waar ik niemand over hoor, zijn de investeringen die we doen en die nauw verband houden met dit actieplan. Dankzij maatregelen elders in het onderwijs wordt 1,4 miljard omgebogen om te kunnen investeren in het totale onderwijs. Daar mag het Malieveld ook wel eens voor vollopen. Daarvan investeren we in ieder geval 150 miljoen euro in de kwaliteit van het MBO, nog los van de investeringen om taal en rekenen weer op niveau te brengen, van het primair onderwijs tot en met het MBO.

De aangekondigde 30+ maatregel is door de brief van 11 maart door de Minister aangepast, in nauwe samenwerking met Minister Schippers. Kan de Minister bevestigen dat deze maatregel tegemoet komt aan de kritiek van MKB Nederland en VNO-NCW ten aanzien van het leven lang leren? En nu we het toch hebben over 30-plussers, wil ik vast aankondigen dat ik het verderop dit jaar met de Minister eens heel serieus wil hebben over het onderwijs voor volwassenen (niet te verwarren met het Vavo) en voor wiens rekening de kosten van dat volwassenenonderwijs behoren te komen.