Geen gehang in de gang en geen geslenter op het
schoolplein: 1000 uur echt les

Spreektekst Ton Elias plenair debat onderwijstijd d.d. 26-10-2011

Dit wetsvoorstel wijzigt de definitie van het nog steeds wat diffuse begrip “onderwijstijd”. Wat kwantiteit betreft wijzigt dit voorstel alleen het aantal uren – de zogeheten “klokuren” in het onuitroeibare onderwijsjargon dat overigens zoveel mogelijk uit te bannen ware, mevrouw de voorzitter!

In de eerste drie klassen, de zogeheten ‘onderbouw’ van het voortgezet onderwijs gaan we van nu ook in de wet van 1040 naar 1000 uur, zodat het nu in alle schooljaren in het voortgezet onderwijs 1000 uur wordt (en 700 uur in het eindexamenjaar). Ik zal de publieke tribune en degenen die ons anderszins vandaag volgen nu maar niet vermoeien met de al dan niet gekunstelde ratio achter de 37 ½ week x 26,67 klokuren die achter deze 1000 uren zit – en maar gewoon vertellen zoals ik het zie: er is jarenlang enorm gekoekhapt over het precieze aantal uren en dit is het geworden. Hier geldt wat oud-premier Van Agt ooit zei over politieke besluitvormingsprocessen: de een wil een paard en de ander een kameel, dus wat krijg je dan – – inderdaad: een dromedaris …). Nóg wat huiselijker: de VVD-fractie heeft liever 1000 uur die ook echt nuttig wordt besteed dan 1040 uren, waarmee de hand wordt gelicht.

Voor mijn fractie is dan ook de invulling van de onderwijstijd verreweg het belangrijkst: wat is nou precies onderwijstijd en wat niet? Is twee klassen die gelijktijdig zelfstandig materiaal voor profielwerkstukken opzoeken via internet en één leraar die tussen die twee klassen heen en weer pendelt “onderwijstijd”?

De VVD zet bij deze wetsbehandeling in op drie hoofdpunten:

1) hoe wordt het begrip onderwijstijd concreet ingevuld, 2) hoe zit het met de controle erop en 3) als kinderen goed en daarmee bedoel ik relatief goed presteren, waarom staken we dan onze inzet om ze niet toch nog beter te laten presteren door ze méér les te geven?

Wat het eerste betreft volgt het wetsvoorstel de aanbevelingen uit 2008 van de Commissie Onderwijstijd, voorgezeten door mijn illustere voorganger als VVD-onderwijswoordvoerder Clemens Cornielje, namelijk dat onderwijsactiviteiten, welke dan ook, om als “onderwijstijd” mee te tellen moeten voldoen aan drie criteria:

–         Ze dienen onder de pedagogisch-didactische verantwoordelijkheid van daartoe bekwaam onderwijspersoneel te worden uitgevoerd;

–         Onderwijsactiviteiten dienen deel uit te maken van het door de school geplande en voor leerlingen verplichte onderwijsprogramma;

–         En ze dienen door een inspirerend en uitdagend karakter bij te dragen aan een zinvolle invulling van de totale studielast van leerlingen.

Wat “onderwijstijd” nu exact is wordt op schoolniveau bepaald, maar wel binnen bovenstaande drie criteria. De medezeggenschapsraad moet er mee instemmen; dit betekent dat de ouders en de leraren er zich in moeten kunnen vinden. De Inspectie waakt over dit instemmingsproces. Heeft de medezeggenschapsraad niet ingestemd, dan kan een bekostigingssanctie volgen. Voor alle duidelijkheid: dit wetsvoorstel wijzigt de inhoudelijke eisen van het onderwijs niet: aan de zogeheten eindtermen wordt niet gesleuteld.

De Inspectie voor het Onderwijs heeft in het schooljaar 2006/2007 een representatieve steekproef gehouden naar de “onderwijstijd”. Deze heeft toen vastgesteld dat bij de formele zeven weken vakantie de werkelijke zomervakantie op maar liefst tien weken uitkwam. In het wetsvoorstel wordt de zomervakantie formeel naar zes weken verkort en worden strengere regels geïntroduceerd in de periode van op- en afbouw van een schooljaar. Voor de VVD staat handhaving voorop; deze wordt uitgevoerd door de Inspectie.

De minister krijgt met dit wetsvoorstel de mogelijkheid om bij Algemene Maatregel van Bestuur (we noemen dat hier AMvB…) maatregelen te treffen om te bepalen hoe scholen de verantwoording in moeten vullen als zij in gebreke zouden blijven. Deze clausule is voor de VVD essentieel. Ik wil de Minister van Onderwijs vragen wanneer naar haar mening scholen in gebreke blijven en hoe het aanpakken daarvan vorm krijgt in die AMvB – en ik wil haar dringend vragen om in haar antwoord enkele hoofdpunten uit zo’n AMvB te schetsen. Instemming met het wetsvoorstel is voor mijn fractie afhankelijk van het antwoord op deze voor de VVD essentiële vraag.

Waarom ben ik daar zo scherp op? Niet omdat wij iedereen in het onderwijs wantrouwen en voor elke school een man met een gleufhoed in een Peugeot 403 Cabriolet willen posteren [Columbo] – een karikatuur die de oppositie weleens van onze ‘we-zijn-wel-goed-maar-niet-gek’-opstelling, waar NIKS mis mee is, tracht te maken.  Wél omdat de structuur van de wet eventueel misbruik door een enkele school naar onze mening te gemakkelijk kan maken als er geen stok achter de deur zit.

Ik wil het Regeerakkoord letterlijk nemen; daarin staat niet voor niks: “Scholen gaan roosters zonder tussenuren maken en voorkomen lesuitval”, waarbij de impliciete aanname is dat ze dit eigener beweging zullen doen en dat, indien ze dat nalaten, eerst eventuele negatieve resultaten op de zogeheten kerndoelen zullen leiden tot actie van overheidszijde. Huiselijker geformuleerd: de Onderwijsinspectie kan alleen maar controleren op het proces en kijkt – anders dan naar de genoemde drie criteria – niet nader naar de invulling. Dit alles is één van de uitvloeisels van het rapport van een politiek breed gedragen commissie-Dijsselbloem uit 2007, dat de scholen meer met rust wil laten en niet dol wil maken met Haagse bemoeizucht. Dat is op zich een loffelijk streven, maar ik stel mij ook hier de vraag of we de penduleslinger niet te ver naar de andere kant laten doorslaan. Graag krijg ik dan ook de toezegging van de Minister om de Inspectie steekproeven te laten houden, en dat mag in de vorm van een al bestaand instrument van de Onderwijsinspectie: een themaonderzoek. Ook een toezegging op dit punt is voor mijn fractie essentieel.

Voor de VVD, mijn derde punt, staat ten slotte excellentie en meer aandacht voor de goed presterende kinderen hoog op de agenda. Door een minimumnorm van 1000 uur te stellen is er wellicht te weinig aandacht voor deze kinderen. Ook, of beter: zélfs, de 20% best presterende kinderen presteren vaak onder hun niveau. Als we niet alleen van de zesjes-, maar ook van de zéventjescultuur af  willen, moeten we juist déze kinderen uitdagen met meer en beter ingevulde lestijd. Benadrukt moet worden, ook door onze Onderwijsminister, dat de 1000 uur wat ons betreft in die zin bepááld niet heilig zijn, dat het er stellig ook wat bij ons betreft alle scholen die daar trek in hebben beslist méér mogen worden!