Nieuws uit de kamer

Spreektekst Ton Elias voor het plenaire debat over dyslexie en dyscalculie op woensdag 7 september 2011

Voorzitter. Terecht heeft de Kamer er vorig jaar niet mee ingestemd om het onzalige plan van de ChristenUnie te omarmen om omwille van kinderen met dyslexie de verscherpte slaag/zakregeling voor het voortgezet onderwijs uit te stellen. Uiteraard moeten die kinderen wel worden ondersteund. Ik vraag opnieuw aandacht voor het feit dat een schooldirecteur op basis van artikel 55 van het Eindexamenbesluit leerlingen met dyslexie en dyscalculie op aangepaste wijze centraal examen kan laten doen. De directeur van de school bepaalt aan de hand van het deskundigenrapport of de leerling recht heeft op hulpmiddelen als een daisyspeler, een computer, een rekenmachine of een leespen. Standaard hebben leerlingen met dyslexie, als zij daartoe een verklaring hebben, recht op verlenging van de examentijd met 30 minuten. De minister is van mening dat scholen, naast het benutten van dit uitzonderingsartikel, zelf verantwoordelijk zijn voor het vormgeven van het dyslexiebeleid. Ik ben dat met haar eens. Ouders moeten bij de schoolkeuze vooraf beter uitzoeken welke scholen actiever of beter op dit punt zijn dan andere scholen.

Collega Çelik maakt zich zorgen over de eventuele benadeling van kinderen met dyslexie en dyscalculie, maar ik krijg steeds meer signalen dat er een zodanig stevige toename van dyslexie is, dat ten minste de vraag gesteld dient te worden of leerlingen wellicht ten onrechte gebruikmaken van uitzonderingsmaatregelen die niet voor hen bedoeld zijn.

In haar brief van 21 januari jongstleden, die de quickscan van het PON en het rapport van het Kohnstamm Instituut begeleidde, heeft de minister ons niet correct geïnformeerd, door op pag. 2 te melden dat gemiddeld 9% van de vmbo-eindexamenkandidaten dyslexie heeft. Het juiste getal is volgens die quickscan 19% (tabel 4, pag. 12). Een aanzienlijk hoger getal dus. Wat is de reactie van de minister op het feit dat een vijfde van de vmbo-examinandi en een op de tien havoleerlingen dyslexie heeft? Ik doe de minister het dringende verzoek om er vanaf nu echt voor te zorgen dat ons in brieven de juiste cijfers bereiken. Ik ga voor een tikfout niet allerlei staatsrechtelijke doodzondes erbij sleuren, maar ik wil echt dat er op het departement preciezer wordt gewerkt als het om informatieverstrekking aan de Kamer gaat. Dit klemt temeer omdat er veel onduidelijkheid is over de cijfers. Uit journalistieke hoek — zaterdag verschijnt er een artikel — hoorde ik dat 8% van de eindexamenleerlingen in het voortgezet onderwijs een dyslexieverklaring heeft.

Volgens het CBS heeft gemiddeld 4% van alle leerlingen dyslexie. Uit de PON-cijfers blijkt dat 5% van de examenleerlingen in het vwo het heeft. Voor het havo is dit 10% en voor het vmbo 19%. Ik weet niet exact hoe dit uitmiddelt, maar ik weet wel zeker dat dit op meer dan 4% uitkomt. Ik wil dus veel meer duidelijkheid over de cijfers. Ik wil ook weten waarom de minister ons in de schriftelijke procedure meldt dat zij de Kamer medio 2011 inzicht gaat verschaffen, terwijl in het conceptjaarplan van de inspectie staat dat dit orgaan het onderzoek hiernaar pas in 2012 start. Ik bedoel dus dat ongeveer alle ouders op het schoolplein zich verbazen over de spectaculaire toename van dyslexie in de klas, maar OCW heeft de gegevens niet en lijkt ook nog eens weinig aanstalten te maken om deze te verzamelen. Dat lijkt mij onjuist. Ik krijg graag een reactie van de minister.

Lees meer

Spreektekst Ton Elias AO Passend Onderwijs d.d. 29-06-2011

We bespreken vandaag weerbarstige materie, waarbij de verschillen tussen fracties naar mijn taxatie minder groot zijn dan het soms lijkt.

Ik wil vandaag een nadrukkelijke poging ondernemen om te bezien of we een brug kunnen slaan om dit deel van het onderwijsbeleid met meer eensgezindheid vorm te geven.

Dat begint er wat mij betreft mee om met wat meer afstand naar de expertisebekostiging te kijken. Er is, zoals ik eerder al naar voren heb gebracht (op 16  februari), het volgende gebeurd. In 2003 heeft PvdA-staatssecretaris Karin Adelmund de historisch gegroeide budgetten voor sommige scholen willen inperken. Dat leidde tot politieke weerstand, die destijds is afgekocht door de financiën in stand te houden en er het etiket expertisebekostiging op te plakken. De scholen die het betrof, de brief van de minister van 17 juni onderschrijft die lezing, hebben dat geld vervolgens gebruikt voor een mix van expertise-uitbouw en zorg en onderwijs voor hun kinderen. De stelling van de minister in haar brief over passend onderwijs van 31 januari 2011 dat de expertise inmiddels nu wel is opgebouwd en dat dus de extra financiering voor specifiek de expertise kon worden geschrapt, trof volgens de scholen dus tenminste voor een groot deel die zorg en dat onderwijs. Terugkijkend is het onjuist geweest van het departement van OCW om na de beslissingen van 2003 niet te verifiëren hoe het nu bij de scholen met expertisebekostiging wérkelijk liep, zoals het net zo onjuist was dat de scholen niet zelf piepten en aan de bel trokken bij het Ministerie om te melden dat ze het merendeel van het geld voor expertise hard nodig hadden en ook gebruikten voor het normale onderwijs- en zorgproces.

Wat daar ook terugkijkend van zij, nog steeds staat voor mijn fractie wat ik bij de behandeling van de Onderwijsbegroting in november reeds zei: kinderen, die werkelijk extra zorg behoeven, zullen die altijd moeten ontvangen. In het hele proces van invulling van passend onderwijs zal de VVD dat uitgangspunt niet verlaten. Alleen, en ook dát heb ik eerder benoemd, niet alle zorg die je theoretisch kúnt geven, ben je als samenleving ook verplícht om te geven. In de vele gesprekken op scholen voor speciaal onderwijs, met directeuren van clusterscholen, met tal van betrokkenen, maar ook hier in de Kamer heb ik steeds gezegd op zoek te zijn naar wat ik noemde een verantwoord sociaal minimum. Welke sleutel is in dát kader reëel voor epilepsiescholen, voor dovenscholen, voor Tyltylscholen – nóem maar op. En op die vraag, meneer de voorzitter, geeft deze brief van de Minister onvoldoende antwoord. En dat moet volgens mijn fractie wel. We moeten een zo objectief mogelijke maatstaf hebben of ontwikkelen om te bepalen hoeveel docenten en assistenten we per 10 kinderen per welke onderwijssoort nodig hebben. Anders slaan wij hier qua financiering een slag in de lucht.

De facto doet de Minister dat in haar brief ook. Ze schrijft: we weten niet exact hoe het nu zit op die scholen met expertisebekostiging, maar laten we nou maar een deal maken om van het gedoe af te zijn en hen nog vijf jaar het oude bedrag te gunnen minus tien procent omdat ze zelf ook willen bewegen en dan zien we over vijf jaar wel verder.

Dat is niet de route die de VVD wil. Voor je het weet zijn, ik noem maar een dwarsstraat, Tyltylscholen slechter af dan expertisebekostigde scholen, terwijl de behoefte aan ondersteuning daar sterker zou kunnen zijn. Beleid moet niet een slag in de lucht zijn. Wij moeten hier gelden voteren op basis van criteria. In de brief gebeurt dat inzake de expertisebekostiging niet, want de Minister schrijft dat het beeld “onduidelijk” is en dat “diepgaander onderzoek” nodig is. Mijn fractie geeft de Minister zeer dringend in overweging om het jaar uitstel te gebruiken voor een objectiever vaststelling zoals ik daarnet heb aangegeven. Opvallend genoeg is bijvoorbeeld de directeur van één van de epilepsiescholen dit met mij eens, zo is me tijdens de gesprekken gebleken: ook hij vindt dat er een structurele oplossing moet komen op grond van heldere criteria. Graag een duidelijk antwoord van de minister op dit voor mijn fractie zeer zwaarwegende punt. Overigens spreekt het voor zich dat dit alles binnen de afgesproken financiële kaders moet gebeuren en er eventueel op andere plekken binnen passend onderwijs dan scherper aan de wind zal moeten worden gevaren, want dat het open einde karakter van de regeling van tafel moet en dat de ongebreidelde groei moet stoppen, staat voor mijn fractie en ook voor andere fracties buiten kijf. Ik overweeg een motie in te dienen om die meer objectieve maatstaf in het systeem te krijgen.

Ook vraag ik aandacht voor goed functionerende ambulante begeleiding bij die scholen, waar zulke specialistische hulp geboden wordt, dat het goed kan zijn om de specialistische kennis die bij en rond die scholen wordt opgedaan ook landelijk dekkend in te zetten – ik weet dat collega’s hier ook nog aandacht voor zullen vragen, dus ik stip het punt hier louter even aan.

En -samenhangend met mijn punt over het sociaal verantwoorde minimum- dan tenslotte rond dit eerste punt een vraag over het regulier onderwijs: wat vinden we dat een regulier docent aan moet kunnen, wat is het maximum aan zware zorg leerlingen dat in zijn/haar klas zitten? Want ook daar zal het samenwerkingsverband rekening mee te houden hebben – hoe kijkt de minister daar tegenaan?

Mijn tweede punt van zorg over de brief van de minister betreft de samenwerkingsverbanden. Hoofdvraag: wordt het niet te bureaucratisch, te duur, teveel opgetuigd en raken de ouders niet teveel uit zicht bij de besluitvorming rond een kind.

Kan de minister allereerst nog eens aangeven vanuit welke positie zij aan de slag is gegaan met het nieuwe stelsel? Voor de VVD staat het belang en de keuzevrijheid van ouders voorop. De samenwerkingsverbanden en de schoolbesturen moeten gehoord worden, want zij spelen een grote rol. Maar zij bestaan niet omwille van zichzelf, zij hebben een taak om te zorgen dat kinderen op de juiste schoolplek terecht komen. Wat nu als in het voorgenomen stelsel zoals de brief ons dat schetst een kind een stempel krijgt van de ene school, met rapporten en de hele papieren rimram erbij, en de ouders zijn het daar niet mee eens. Die willen graag een andere school voor hun kind. Zit dat kind dan voorgoed met een stempel? Moeten zij dan al die rapporten meenemen naar het samenwerkingsverband, terwijl ze de conclusie niet delen? Zijn zij vrij om te kiezen als ze met hun kind naar een andere school willen?

Gaan de WSNS-samenwerkingsverbanden (Weer Samen Naar School) in het wetsvoorstel dat aan de Kamer wordt gestuurd de basis vormen voor de samenwerkingsverbanden passend onderwijs?

Verdwijnen dan de huidige WSNS samenwerkingsverbanden – en hoe zou dat zich verhouden tot de aangenomen motie Elias c.s.?

Kan de minister toelichten wat de doelstelling van de WSNS samenwerkingsverbanden was en of dat doel overeenkomt met het doel van de nieuwe samenwerkingsverbanden passend onderwijs? Als de doelstelling overeenkomt, wat is volgens de minister dan de reden dat het in de nieuwe verbanden beter gaat werken? Leidt de nieuwe structuur tot nieuwe lagen en meer bureaucratie?  Wat vindt de minister van de kritiek van de samenwerkingsverbanden zelf dat er te veel verplichtingen (regionale indeling, wie met wie moet) worden opgelegd? Wat vindt de minister van de kritiek van ouders en scholen dat juist meer inhoudelijk zou moeten worden vormgegeven aan welke criteria samenwerkingsverbanden zich moeten houden bij het doorverwijzen, zodat zij niet alle vrijheid hebben?  Verder: hoe verhouden het speciaal basisonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs zich tot elkaar in de samenwerkingsverbanden: bestaan er twee per regio, of vallen ze onder hetzelfde? Signaal dat ik krijg [van het samenwerkingsverband primair onderwijs Zuid Holland Zuid] is dat er in het primair onderwijs juist een afname van het aantal zorgleerlingen plaatsvindt, terwijl in het voortgezet onderwijs sprake is van een toename. In het speciaal basisonderwijs was toch sprake van budgetfinanciering en alleen in het voortgezet onderwijs een open einde regeling? Kan de minister toelichten waarom het hele stelsel op de schop gaat en niet alleen het voortgezet onderwijs?

Tot slot nog een aantal andere vragen:

1. Verevening: Heeft de minister bij de verevening rekening gehouden met ouders die in de buurt van een zeer specifieke school (bijv Tyltyl in Maastricht) zijn gaan wonen, waardoor het aantal leerlingen in met name zware categorieën niet evenredig verdeeld is?

2. In Amsterdam en Rotterdam worden pilots ontwikkeld om de invoering van het passend onderwijs te verbinden aan decentralisatie van de jeugdzorg en zo meer aan te sluiten bij gemeenten. De geluiden vanuit gemeenten zijn positief, maar vanuit scholen juist niet. Zij moeten al samenwerken in het samenwerkingsverband, maar ook met Zorg Advies Teams en geven daarom aan dat de bestuurlijke drukte wat ál te groot wordt. Is hier rekening mee gehouden bij de opzet van de pilots, m.a.w. wordt juist op dit probleem goed gelet?

Lees meer

Spreektekst Ton Elias Algemeen Overleg Leraren d.d. 21-06-2011

Uit alle internationale wetenschappelijke onderzoeken en studies blijkt: de leraar is na het kind de belangrijkste figuur op school.

Met dit actieplan stelt staatssecretaris Zijlstra concrete doelen om de professionele kwaliteit van leraren en schoolleiders te verbeteren, omdat zij immers cruciaal zijn voor de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs.

Dit actieplan kiest, naast gerichte financiële prikkels, vooral voor een principiële, structurele en mentale aanpak om leraren kwalitatief over de hele linie beter te laten functioneren.

Het actieplan zet in op professionalisering van leraren en schoolleiders. Het Kabinet gaat voor de periode 2012 t/m 2015 concrete prestatieafspraken maken met werkgevers over professionalisering van leraren en schoolleiders in primair-, voortgezet en (hoger) beroepsonderwijs. Wanneer er goede en concrete afrekenbare prestatieafspraken gemaakt kunnen worden en er goede afspraken gemaakt kunnen worden over het inzetten van bestaande nascholingsmiddelen zullen extra middelen beschikbaar worden gesteld in twee tranches. Afhankelijk van de voortgang en de inzet in de eerste tranche zal ook de tweede tranche worden toegekend. Dat laatste spreekt ons aan: eerst zien, dan geloven.

Speerpunten in het actieplan zijn een effectief lerarenregister voor het primair-, voortgezet en beroepsonderwijs, leraren met een opleiding op masterniveau en actiegerichte prestatieafspraken met de onderwijssectoren over professionalisering. Er gaat budget naar een betere beloning en vooral meer carrièremogelijkheden voor leraren. Daarnaast wordt geïnvesteerd in het versterken van het beroep van de leraar. Dat gebeurt met de lerarenbeurs, de promotiebeurs, de ontwikkeling van een lerarenregister door de beroepsgroep en met de verbetering van de kwaliteit van de lerarenopleidingen.

De staatssecretaris kondigt aan te investeren in prestatiebeloning voor excellente individuele leraren en lerarenteams in het primair-, voortgezet en beroepsonderwijs. Daartoe zal gewerkt worden met experimenten om te bezien hoe de prestatiebeloning kan worden ingevoerd, in plaats van dat er Haagse blauwdrukken zullen worden opgelegd. Ook wordt geïnvesteerd in nascholing; de Staatssecretaris ziet daarbij professionalisering breder dan het volgen van individuele of teamgerichte nascholing.

Want eerst wanneer op alle lagen dezelfde ontwikkeling wordt nagestreefd, ontstaat een lerende organisatie met een duurzame verbetercultuur, zo schrijft de staatssecretaris ons.

De VVD is over nagenoeg de volle breedte zeer positief over het volledige actieplan. Zij heeft slechts twee belangrijke aanvullingen.

Ten eerste: er moet meer tempo worden gemaakt met de civiele werking van het lerarenregister. Het moet niet tot 2018 hoeven te duren voor dit volledig werkt. Waarom moeten processen in Onderwijsland altijd zo onmenselijk traag verlopen? Als ondernemers zo traag op de economische crisis hadden gereageerd, was Nederland allang failliet. Waar haalt het onderwijs toch het waanidee vandaan dat reële problemen zo sterk op de lange baan geschoven kunnen worden? Verder moet het register ook echt wat voorstellen. Dus niet: als je je hebt ingeschreven bij een cursus, dan is het voldoende. Hoe gaat dat vorm krijgen? Wie controleert?

Ten tweede: wij zien graag meer ZZP-ers in het onderwijs; de minister zegt iedere keer als ik het haar vraag heel vriendelijk dat dat ook gewoon mag, geen probleem. Alleen: CAO’s bemoeilijken dat zéér – en bij CAO’s, dat realiseer ik me, heeft de overheid geen rol. Toch blijft dat wringen, en niet alleen bij dit onderwerp in de CAO’s: het gaat hoe je het ook wendt om overheidsgeld dat wordt aangewend. Ik zou me kunnen voorstellen dat er niet alleen informeel, maar ook formeel, zonder nu meteen aan een aanwijzingsbevoegdheid te denken, een mogelijkheid zou moeten bestaan waarin de minister en de staatssecretaris de sectorraden indringend laten weten dat ze bepaalde ontwikkelingen gewenst of juist ongewenst vinden, waarna die sectorraden zich wel drie keer achter de oren zouden moeten krabben vooraleer ze zich van een zodanig zwaarwegend advies niks zouden aantrekken. Ik vind de werkgeversrol van de sectorraden in hun hybride karakter van deels werkgever, deels belangenclub en deels soms zelfs regelrecht actievoerder tégen het kabinet, nu bepaald te vrijblijvend. Ik heb dat vaker betoogd, maar ik vind dat dat het meest knelt in het arbeidsvoorwaardenbeleid. Graag vraag ik de staatssecretaris om hier eens met de nodige creativiteit op te antwoorden.

Meneer de Voorzitter, ik rond af. Bij de behandeling van de onderwijsbegroting ben ik over de leraar begonnen en bij de behandeling van het algemeen overleg over lerarenbeleid eind januari heb ik het, samengevat, ook al gezegd, ik citeer mezelf: “meer aandacht voor de goeie leraar, voor het stimuleren van talent, voor prestatieverschillen en bijbehorende beloningsverschillen. Met één hoofddoel: kinderen goed les te geven.” Einde citaat.

Deze plannen van deze staatssecretaris vormen van die inzet en die pretentie een uitstekende eerste concrete weerslag. Het actieplan van vandaag kent hobbels, valkuilen, beren op de weg en nog een heleboel clichés meer, maar met dit tweede baanbrekende actieplan van het kabinet dat we binnen een tijdsbeslag van twee weken bespreken wordt niettemin een belangrijke cultuuromslag in het denken over ons onderwijs concreet in gang gezet. Ik heb niet de indruk dat men zich dat buiten onze kleine vergaderzaaltjes realiseert, maar dat komt dan op enig moment vanzelf nog wel. Ik heb sinds ik ze in 1977 ben begonnen te lezen, niet zulke heldere en concrete stukken over onderwijsbeleid tot me kunnen nemen als met deze drie actieplannen het geval was. En ik complimenteer de bewindslieden er dan ook namens mijn fractie meer dan van harte mee.

Lees meer

Den Haag – De VVD kan zich goed vinden in het Actieplan Beter Presteren dat Minister van Bijsterveldt als eerste van drie plannen aan de Kamer heeft gestuurd. Met dit actieplan wil de Minister van Onderwijs de ambities en prestaties van leerlingen in de onderbouw van het gehele voortgezet onderwijs en vooral ook in de hogere klassen van de HAVO en het VWO versterken. Er volgen nog twee plannen over respectievelijk het basisonderwijs en het lerarenbeleid.

Onderwijswoordvoerder Ton Elias: “De VVD kan zich over de hele linie uitstekend vinden in deze eerste van drie actieplannen. Ik beschouw het onderhavige actieplan als een verademing voor het onderwijs. Wat mij sterk aanspreekt is dat het plan concreet en doelgericht is en data en deadlines bevat. Ik ben het dan ook faliekant oneens met de vakbond AOb, die zeer kritisch over de plannen is.”

De VVD is blij dat de verplichte landelijke toets aan het einde van de onderbouw, een nadrukkelijke VVD-wens, wordt ingevoerd. Elias: “Ik sta vierkant achter de scherpere keuze voor Engels, Nederlands en Wiskunde, omdat een goede beheersing van deze basisvaardigheden voor een belangrijk deel het latere succes in de schoolloopbaan bepaalt.

Wel wil ik de garantie dat ook vakken als Geschiedenis en Algemene Ontwikkeling (bijvoorbeeld maatschappijleer) niet in de verdrukking komen.”

Maar de VVD blijft op een aantal punten kritisch. “Er moet echt meer tempo op. Ook wil ik meer duidelijkheid over de precieze planning en inhoud van extra aandacht voor hoogbegaafden in het voortgezet onderwijs. En daarnaast wil ik ook nadrukkelijk aandacht voor excellentie op en van VMBO-scholen. Dat moeten we niet alleen op HAVO en VWO stimuleren, maar op alle niveaus.”, aldus Elias.

“Het hele plan ademt de ambitie om niet alleen het beste uit alle leerlingen te halen, maar vooral ook eindelijk eens alles uit de beste leerlingen te halen. Met concrete data, deadlines en afspraken. Ik heb voor het eerst sinds jaren het gevoel dat er daadwerkelijk een cultuuromslag in het denken over onderwijs op gang gekomen is.”

Lees meer

VVD: meer aandacht voor jongensvaardigheden

31 mei 2011

DEN HAAG – VVD Tweede Kamerlid Ton Elias wil de leerachterstand van jongens in het middelbaar onderwijs aanpakken door concreet ruimte te maken voor verschillende experimenten. Minister Marja van Bijsterveldt zegde hem toe aan die experimenten mee te willen werken, maar uiteraard niet aan de diploma-eisen te willen tornen.

‘Uit onderzoek blijkt dat er verschillen zijn in prestaties tussen jongens en meisjes. Daarom wil ik scholen ruimte geven voor experimenten met leerstructuren en wellicht een andere inrichting van het curriculum in de onderbouw van HAVO en VWO’, aldus de liberaal die benadrukt dat de politiek slechts de norm voorschrijft. ‘De school en de docent bepalen het hoe en wat.’

Elias denkt onder meer aan extra ruimte in de onderbouw om niet verplicht drie moderne talen aan te bieden, maar ook een stevig exact pakket. ‘Het gaat mij er om dat er meer ruimte en structuur voor jongens komt. Directeuren en schoolleiders die willen uitvlooien of ze de achterstand van jongens effectief kunnen tegengaan, moeten dat echt kunnen doen. Dan denk ik ook aan frisse ideeën waardoor ze ook in groepslessen weer beter mee gaan doen’, betoogt het Kamerlid.

Uit cijfers van KRO’s Brandpunt blijkt dat op bijna alle scholen in het VWO 60 tot 65% meisjes en 35 tot 40% jongens zitten. Er zijn de afgelopen jaren structureel meer jongens zittenblijver in het VWO dan meisjes. De afgelopen jaren blijven er ook meer jongens in de HAVO zitten.

Lees meer

VVD wil speekseltest tegen drugs op school

26 mei 2011

DEN HAAG – VVD Tweede Kamerlid Ton Elias wil de mogelijkheid van een speekseltest op middelbare scholen om drugsgebruik aan te pakken. Maar alléén als ouders of de medezeggenschapraad dit willen, op grond van signalen. Bij die signalering zou ook het meldpunt ‘Misdaad Anoniem’ kunnen worden betrokken.

Elias waakt voor de schending van privacy. ‘We moeten niet iedereen willekeurig een houtje in de mond gaan duwen. Er moeten concrete signalen zijn. Maar we moeten ook niet wegkijken van dit probleem. Scholen moeten minder bang zijn voor hun reputatie en zich realiseren dat drugsgebruik overal plaatsvindt en dus ook overal bestreden moet worden. Maar nogmaals, de speekseltest kan alleen worden ingezet als ouders het willen.”

Op verzoek van ouders zou bijvoorbeeld ook steekproefsgewijs getest kunnen worden bij schoolfeesten en evenementen. “Wanneer scholen heldere criteria opstellen over drugsgebruik, moet je ook willen weten wat er gebeurt op en rond de school en sancties treffen”, vindt Elias.

Onderzoek van de Inspectie voor Onderwijs toont aan dat drugsgebruik een groot probleem is op scholen. ‘Eén op de drie á vier jongeren die op en rond de school drugs gebruikt is onacceptabel. Dat kan niet en dat mag niet. Ik vind dat scholen meer in overleg moeten treden met de politie. Maar al te vaak weet men heus wel wanneer het brommertje met de handelaar langsrijdt. De politie moet in overleg met scholen vaker op het schoolplein staan en ook vaker fouilleren bij concrete verdenking,’ aldus het VVD Kamerlid.

Uit een steekproef van opiniepeiler Maurice de Hond onder 2000 Nederlanders bleek eind november vorig jaar dat 92% van de ouders vindt dat gebruik of handel van drugs op of rond de school moet worden gemeld, terwijl 75% van de ouders van mening is dat docenten actief moeten controleren op het gebruik van drugs.

Lees meer

Spreektekst Ton Elias AO Veiligheid in en rond het onderwijs d.d. 26-05-2011

Als het om veiligheid gaat wil ik allereerst het gebruik van drugs op en rond de school aan de orde stellen. De Minister besteedt hier naar mijn mening te weinig aandacht aan.

Het aanpakken van drugsgebruik moet ook in het onderwijs een prioriteit voor de komende jaren zijn, gelet op de grote aantallen leerlingen die aangeven dat er in en rond hun school onder schooltijd gebruikt wordt. Op havo/vwo gebruikt 24% van de leerlingen drugs in en rond school, op het vmbo 21% en op het MBO 26%. (tabel p. 57 onderzoek inspectie Veiligheid op School dec. 2010) Volgens de brochure ‘Ontwikkeling van sociale veiligheid in en rond scholen 2006-2010’ van het ITS (verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen, 2011) daalt het drugsgebruik door leerlingen volgens hun medescholieren van 68% in 2006 naar 38% in 2010. (pag.30). Vier op de tien leerlingen is echter nog steeds belachelijk!

En de cijfers zijn niet eenduidig: De Hond komt in opdracht van De Telegraaf (26 november 2010) tot verontrustende cijfers over drugsgebruik op scholen op: 1 op de 5 kinderen op reguliere scholen en de helft van de kinderen in het speciaal onderwijs. De Minister hanteert cijfer 38% (voortgangsbrief sociale veiligheid).

MdV: de cijfers zijn niet eenduidig, maar hoe dan ook alarmerend. Uit het genoemde onderzoek van de Hond (steekproef: 2000 mensen), bleek dan ook dat 92% van de ouders vindt dat gebruik of handel van drugs op of rond de school aan ouders moet worden gemeld, terwijl 75% van de ouders vindt dat scholen en docenten actief moeten controleren op het gebruik van drugs.

Ik vind dat we meer met die signalen moeten doen dan nu gebeurt en ik ben blij dat CDA-collega Çörüz dat met me eens is (begrotingsbehandeling Justitie).

Ik wil de minister van Onderwijs vragen of ze bereid is (samen met haar collega van Veiligheid & Justitie) te bevorderen dat speekseltesten bij scholen kunnen worden afgenomen wanneer de schoolleiding deze wenst, nadat die schoolleiding een verzoek daartoe van de medezeggenschapsraad en/of de ouders ontvangen heeft aan de hand van concrete signalen. Bij die signalering zou ook het Meldpunt Misdaad Anoniem kunnen worden betrokken met bijv. een speciale drugsmeldlijn; ik heb deze week contact met hen gehad en ze zijn positief. Uiteraard kan dit ook andersom; dat de schooldirectie dit actief aankaart bij de ouders en de medezeggenschapsraad.

Wanneer alle scholen regels opstellen over de consequenties van niet alleen bezit, maar ook gebruik van drugs, kan een speekseltest effect hebben, want met de regels in de hand kan een leerling dan geschorst worden of andere sancties aan de broek krijgen.

Op verzoek van ouders/MR kan bijvoorbeeld ook steeksproefgewijs een speekseltest worden afgenomen bij de toegang tot schoolfeesten of sportevenementen e.d.

Dan nog een punt: uit de voortgangsbrief sociale veiligheid blijkt dat 3% van de leerlingen drugs mee naar school neemt, maar dat 38% van de leerlingen (of meer; zie hetgeen ik hierboven over de cijferbrij meldde) drugs gebruikt op en rond de school. Dit KAN niet anders betekenen dan dat hetzij medescholieren drugs verhandelen op school hetzij professionals rondom de school hun waar slijten. En dat betekent dat de handel rondom scholen veel harder moet worden aangepakt.

Scholen moeten meer in overleg treden met de politie. Maar al te vaak weet men heus wel wanneer het brommertje met de handelaar langsrijdt. Politie moet vaker op het schoolplein staan en ook fouilleren bij concrete verdenking. Scholen, en dat is m’n algemene punt dat ik met grote nadruk wil maken en waarvan ik werkelijk hoop dat de minister (en trouwens ook de rest van de Tweede Kamer) dat de minister van Onderwijs het ook met me eens is, moeten minder bang zijn voor hun reputatie en zich realiseren dat drugsgebruik overal plaatsvindt en dus ook overal bestreden moet worden.

Scholen zijn primair zelf verantwoordelijk voor het voeren van anti-pestbeleid. Extreme vormen van pesten (bijvoorbeeld cyberstalking en haatzaaiende en racistische uitlatingen) zijn strafbaar en moeten worden gemeld bij het OM. Uit het casusonderzoek van de Inspectie blijkt dat leerlingen die zich onveilig voelen als eerste aangeven dat zij veel gepest worden en dat dit in hun beleving niet of onvoldoende wordt aangepakt. Aanpak van pesten is een prioriteit om de veiligheid op en rond school te vergroten. De Minister heeft de aanpak van digipesten (hacken, schelden, met opzet virussen versturen, foto’s van anderen op internet plaatsen, roddelen en grove bedreigingen versturen via het internet) tot prioriteit gemaakt. Uit de ITS-brochure blijkt echter dat in het voortgezet onderwijs minder afspraken tussen school en leerlingen wordt gemaakt voor veilig gebruik van internet en e-mail. Het percentage daalde van 67% in 2006 naar 55% in 2010.

Uit de ITS-Brochure (p. 26) blijkt dat er een forse toename is van religieus extremisme in het voortgezet onderwijs: 3% in 2008 tegen in 2011 maar liefst 13% meldingen van religieus extremisme. Dit is een zorgelijke ontwikkeling. De VVD wil allereerst weten van welk religieus extremisme sprake is, want dit wordt nergens in de stukken omschreven. Dat kan natuurlijk niet. Als we omwille van politieke correctheid het beestje niet bij de (vermoedelijke) naam noemen, kunnen we het kwaad ook niet gericht bestrijden. Dus eerst: waar hebben we het hier over en voorts: wat kan en moet tegen deze stijging gedaan worden.

Lees meer

Speech Ton Elias tijdens de lerarenstaking georganiseerd door Leraren in Aktie op maandag 23 mei te ‘s-Gravenhage

“De belangrijkste mensen in een school ná de leerlingen, zijn de leraren. Het kloppend hart van het onderwijs. De docent levert een fundamentele bijdrage aan de ontwikkeling ván die leerling. Alle internationale onderzoeken wijzen uit dat de belangrijkste succesfactor in het onderwijs de man of vrouw voor de klas is. Er gaat gelukkig heel veel goed dankzij hen – en dat ziet de VVD natuurlijk ook. Maar dat ontslaat ons niet van de plicht om ook hardop problemen met leraren te benoemen. Sterker nog, we zouden als politici geen knip voor onze neus waard zijn als we dat NIET deden. Als vrienden van het onderwijs mogen we elkaar best de waarheid zeggen.

En die waarheid is op dit moment dat de examencijfers van kérnvakken als Nederlands, Engels en Wiskunde dalen. Volgens de Inspectie van Onderwijs kan dat te maken hebben met de kwaliteit van de leraren. Dat baart de VVD ernstig zorgen – en het is niet voor niets dat we hameren op de kwaliteit van het leraarschap. Uit lesobservaties van de Inspectie blijkt dat een op de tien leraren in het voortgezet onderwijs geen goede instructie geeft en dat een op de vijf leraren de tijd in de les niet efficiënt gebruikt. De helft van de leraren kan het onderwijs niet afstemmen op verschillen tussen leerlingen. Beste mensen, dit moeten we samen WILLEN tegengaan.

Daarom zal ik blijven hameren op een cultuurverandering. Meer salaris voor wie beter presteert. Functioneringsgesprekken en bijscholing voor wie dat nodig heeft. En consequenties tot aan ontslag toe voor wie zich niet verbeteren. En een beroepsregister voor leraren.

Dit alles om de kwaliteit in het onderwijs te verbeteren, want het is niet waar dat je onderwijs alleen maar kunt verbeteren door weer een extra zak met geld neer te zetten. Er moet één hoofddoel zijn: goed lesgeven aan onze kinderen! U bewijst hen geen door dienst vandaag niet voor de klas te staan.

Het kabinet deze week komt met tal van maatregelen om het onderwijs te verbeteren. Actieplannen voor betere leraren, voor een beter primair onderwijs en voor verbeteringen in het voortgezet onderwijs. Het minste dat ik van u kan vragen is of u ze wilt lezen om vast te stellen dat we het onderwijs de komende jaren werkelijk willen verbeteren.”

Lees meer

Spreektekst Ton Elias plenair debat competentiegerichte kwalificatiestructuur MBO d.d. 27-04-2011

Voorzitter. De VVD-fractie is tot op heden kritisch maar positief geweest over dit wetsvoorstel. Ik zal dan ook geen spreektijd van Cubaanse proporties nodig hebben, zoals de heer Beertema van plan lijkt te zijn.

De VVD-fractie is positief omdat er een lange weg met experimenten, vrijheid tot invoering en ruimte tot aanpassing aan vooraf is gegaan. Alles afwegende zijn wij inhoudelijk positief omdat de beroepspraktijk het uitgangspunt wordt bij het vaststellen van de diploma-eisen. Wel zijn wij enigszins terughoudend, omdat het een wijziging betekent voor alle scholen, terwijl we met de commissie-Dijsselbloem nu juist rust, ruimte en draagvlak aan het onderwijs hadden beloofd.

Ronduit kritisch zijn we op de naam en ik zal dat bij de verschillende onderwijsdebatten in de toekomst herhalen. Laten we er nu vooral voor zorgen dat we in begrijpelijk Nederlands voor onze leerlingen zaken benoemen in het onderwijs. De heer Dibi heeft daar ook wat over gezegd. Waarom maken we het zo ingewikkeld met termen als competentiegerichte kwalificatiestructuur? Waarom noemen we het niet een stelsel van vakdiploma’s? Waarom jagen we leerlingen ongeveer weg met termen die worden verzonnen op het departement van Onderwijs? Dat moeten we niet doen.

De VVD-fractie wil niet dat het invoeren van de competentiegerichte kwalificatiestructuur — maar ik heb dus een voorkeur voor de term vakdiplomastelsel — louter een losstaande stelselwijziging is. De verhouding tot het Actieplan mbo Focus op Vakmanschap 2011-2015 moet helder zijn. We willen niet dat scholen overrompeld worden door eerst vierjarige kwalificatiedossiers te moeten vaststellen en door vervolgens op stel en sprong kwalificatiedossiers voor driejarige opleidingen te moeten vaststellen. Kan de minister de garantie geven dat deze verhouding duidelijk is, zodat scholen kunnen anticiperen op de genoemde wijzigingen?

Dan wil ik nog even ingaan op dat grote boek waarmee mevrouw Smits kwam aanzeulen. Zoals bekend, houd ik ervan de wet erbij te halen; ik deed dat in een eerdere interruptie ook al. Een van de taken van een volkvertegenwoordiger is namelijk: wetgeving maken en opletten of dat goed gebeurt. Wellicht ter vermijding van een amendement, wil ik de minister het volgende vragen. Zij heeft krachtens de wet, artikel 7.2.4 en nog iets doorlopend in lid 2, het recht om op voorstel van de kenniscentra beroepsonderwijs bij ministeriële regeling de kwalificatiedossiers vast te stellen, alsook een grote hoeveelheid criteria voor elk kwalificatiedossier. Ik kan mij voorstellen dat aan die criteria wordt toegevoegd dat het niet zo’n achterlijk dik boek wordt, om het maar even in gewoon Nederlands te zeggen. Daarvoor moet een formulering gevonden worden waarin ook juristen zich kunnen vinden. Het is echter van belang dat het niet uit de hand loopt en niet al te dik en ingewikkeld wordt. Dat zou daar opgenomen kunnen worden. Het zou ook kunnen krachtens artikel 4 onder 7.2.4 waar staat dat bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere voorschriften kunnen worden gegeven voor de inhoud van het kwalificatiedossier. Het zou dus ook in die AMvB opgenomen kunnen worden. Het kan me niet zoveel schelen waar het gebeurt, als dat dikke boek maar vermeden wordt, want dat lijkt me echt heel erg overdreven. Is de minister dat met mij eens en wil zij dat regelen? Als dat het geval is, hoef ik geen amendement in te dienen.

De geldigheidsduur van zo’n kwalificatiedossier zal ook worden vastgelegd in een AMvB. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, wordt de suggestie gewekt dat de geldigheidsduur zal worden vastgesteld voor een periode van zes jaar. In de nota naar aanleiding van het verslag van 14 februari zegt de minister dat zij in het Actieplan mbo 2011-2015 op deze periode terugkomt. Kan de minister duidelijkheid verschaffen over de geldigheidsduur van zo’n kwalificatiedossier, dit in het verlengde van mijn opmerking van zojuist dat scholen moeten kunnen anticiperen op wijzigingen?

Graag herhaal ik mijn oproep om aandacht voor de kernvakken in het beroepsonderwijs. Vanuit de praktijk signaleer ik te vaak het misverstand dat, omdat het om een beroepsopleiding gaat, de kernvakken en de algemene vorming minder belangrijk zouden zijn. Die discussie is al een aantal keren gevoerd. Dat is nog steeds onjuist. Taal en rekenen zijn en blijven belangrijk, ook als je voor een specifiek beroep wordt opgeleid. Zonder taal en rekenen heb je veel ellende, ook in beroep en bedrijf. Ik heb vorige week echter ook gezegd dat wij hierin niet moeten doorslaan. We moeten in zekere mate rekening houden met de beroepsgerichtheid. Ik vraag de minister om haar mening hierover. Graag hoor ik van de minister hoe zij de kernvakken zal betrekken in de eerder genoemde AMvB, waarin die nadere voorschriften omtrent de inhoud van het kwalificatiedossier zullen worden gegeven.

De VVD is verheugd over het idee omtrent de domeinen. Niet alleen vergemakkelijkt dit de administratie op scholen en zorgt het aldus voor minder bureaucratie, het geeft studenten de ruimte om net iets later te kiezen voor een specifieke opleiding.

De VVD vindt het goed dat dit wetsvoorstel scholieren de kans geeft om zich in te schrijven voor een domein in plaats van een kwalificatie. Ze hoeven minder vroeg te kiezen. Ongeveer 20% van de scholieren weet bij het begin van het eerste jaar nog niet wat ze gaan studeren en 19% van alle scholieren stapt tussentijds over. Het klopt dat daardoor ook de bureaucratie voor de onderwijsinstellingen vermindert. Door een breed traject in het eerste jaar te volgen, hoeft een scholier niet direct te kiezen, hetgeen tevens enigszins helpt tegen voortijdig schoolverlaten.

Beginnende studenten wordt met de opleidingsdomeinen een basis geboden om door te stromen en te kiezen voor een kwalificatie. Het belangrijkste gevolg lijkt dat door deze structuur meer mensen gaan kiezen voor techniek. Dat is toe te juichen, want we hebben vakmensen nodig in de technische sectoren.

In het wetsvoorstel, dat dateert uit 2009, worden de kosten geraamd voor de invoering van de competentiegerichte kwalificatiestructuur voor het stelsel van vakdiploma’s. Deze kosten lijken niet reëel. De beschikbare financiering is al gebruikt. In het schooljaar 2010-2011 is nu 86% van alle eerstejaarsopleidingen gebaseerd op de competentiegerichte kwalificatiedossiers. Kan de minister duidelijkheid verschaffen over het bedrag dat is geraamd voor de resterende 15% van de instellingen? Hoe zit het in het algemeen met de kosten van de invoering? Waar vindt de minister de dekking daarvoor? Voorts wil ik graag van de minister weten hoe zij de uitwerking van dit wetsvoorstel financieel ziet, in relatie tot het actieplan voor het mbo. De memorie van toelichting van dit wetsvoorstel is nog geschreven door het vorige kabinet. De nota naar aanleiding van het verslag is van afgelopen februari. De minister ziet geen aanleiding tot wijziging, maar de bekostiging zou wel tot beperkende bepalingen kunnen leiden ten aanzien van de kwalificatiedossiers. Denkt de minister dat dit zal gebeuren? Hoe vaak gebeurt dit? Graag krijg ik daarover meer informatie.

Docenten hebben geen formele positie bij het opstellen van de kwalificatiedossiers. Colo en het Coördinatiepunt Toetsing Kwalificaties MBO hebben aanvullende afspraken gemaakt om docenten te betrekken bij het overleg over de invulling van die kwalificatiedossiers. Hoe ziet de minister de rol van de docent? Het is niet zo slecht als anderen wel gesuggereerd hebben. Uit alle gegevens kun je naar hartenlust precies dat halen wat je zelf wilt. In 2008 was nog slechts 65% van de docenten betrokken bij de vertaling van de kwalificatiedossiers naar het onderwijsprogramma. Dat is een heel redelijke score, maar deze is zeker niet hoog genoeg. Graag hoor ik van de minister meer over de gewenste hogere mate van betrokkenheid van docenten en hoe deze wijze te bereiken ware.

De zorgplicht die krachtens artikel 6.1.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs geldt, was tijdens de experimenteerperiode tijdelijk buiten werking. Deze zorgplicht behelst dat het bevoegd gezag van een instelling ervoor zorgt dat een opleiding alleen wordt aangeboden als er voor afgestudeerden voldoende arbeidsmarktperspectief is. Als wij dit wetsvoorstel aannemen, wordt deze zorgplicht weer van kracht. Wat betekent dit voor het begrip “voldoende arbeidsmarktperspectief”? Wanneer is arbeidsmarktperspectief voldoende? Volgens mij betekent dit begrip voor de bestuurderen, voor het bevoegd gezag, dat als zij een leuke opleiding hebben, die studenten prachtig toeschijnt, maar waarmee zij geen baan vinden, dat deze opleiding gesloten moet worden, ook al kreeg het bevoegd gezag in het verleden financiering voor al die leerlingen. Is dit een misschien wat strakke, maar niettemin juiste weergave van wat dit voor het bevoegd gezag betekent? Zo ja, betekent dit concreet dat we gaan stoppen met bijvoorbeeld een theateropleiding op mbo-niveau, omdat deze opleidt tot werkeloosheid? Wij moeten onderwijseuro’s nu immers doelmatig uitgeven, altijd en overal wat de VVD betreft. Ik heb daar vorige week ook al op gewezen.

Tot slot, MdV, ik heb gezegd dat ik het nuttig en nodig vind dat meer docenten betrokken worden bij de vertaling van de kwalificatiedossiers naar het onderwijsprogramma, maar dat we daar ook niet al te hysterisch over moeten doen. Draagvlak is iets anders dan dat iedereen in het onderwijs, tot en met de laatste onderwijsinstructeur, op DDR-achtige wijze moet staan klappen bij de voorstellen.

Lees meer